ECLI:NL:RBROT:2024:1354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
10-308599-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en mishandeling; veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling, maar werd vrijgesproken van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten 2 en 3, waarbij de verdachte werd beschuldigd van bedreiging van slachtoffer [slachtoffer01] en mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer02]. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een omgebouwde alarmrevolver en vier kogelpatronen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij inmiddels een vaste baan had. De rechtbank benadrukte de ernst van het voorhanden hebben van een vuurwapen en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-308599-22
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
Raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 1 zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feiten 2 en 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 2 op 7 november 2022 is aangevoerd dat zich in het dossier een aangifte bevindt van slachtoffer [slachtoffer01] . Zij kon een goede omschrijving geven van het wapen dat de verdachte bij het feit gebruikt zou hebben. Deze omschrijving komt overeen met het uiterlijk van het wapen dat op 25 november 2022 is aangetroffen in de bosjes (feit 1 op de tenlastelegging). Dit ondersteunt de aangifte voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 3 op 25 november 2022 is aangevoerd dat de melding naar aanleiding waarvan verbalisanten ter plaatse zijn gegaan, inhield dat een man een vrouw sloeg. Vervolgens is bij het slachtoffer letsel geconstateerd dat past bij mishandeling door slaan en beetpakken. De verdachte heeft een wisselende, kennelijk leugenachtige en onaannemelijke verklaring afgelegd, zodat moet worden uitgegaan van de lezing van slachtoffer
[slachtoffer02] .
4.2.2.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 2 bevindt zich in het dossier een aangifte van [slachtoffer01] . Deze aangifte wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt dat de getuige die aanwezig zou zijn geweest tijdens het feit, niet heeft willen verklaren. Daarnaast is gebleken dat door het Openbaar Ministerie geen onderzoek is gedaan naar het alibi van de verdachte. De verdachte heeft steeds verklaard dat hij op het in de tenlastelegging omschreven moment aan het werk was (zijn eerste werkdag). Zijn werkgever zou dit kunnen bevestigen. Nu dit niet nader is onderzocht, kan dit niet worden uitgesloten. De rechtbank acht daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de verdachte op
25 november 2022 op de in de tenlastelegging genoemde plaats was en dat tussen
[slachtoffer02] en hem een incident heeft plaatsgevonden. Wat zich precies heeft afgespeeld is echter onvoldoende vast te stellen. [slachtoffer02] heeft ter plaatse tegenover de politie een verklaring afgelegd, maar uiteindelijk geen aangifte gedaan en haar verklaring later gedeeltelijk herroepen, zodat de rechtbank de verklaring van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar acht om tot een bewezenverklaring van mishandeling te komen. De alternatieve lezing van de verdachte over het ontstaan van het letsel kan bovendien niet worden uitgesloten.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 november 2022 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten: een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een omgebouwde alarmrevolver van het merk ROHM, model
little Joe, kaliber.22
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van
de Wet wapens en munitie, te weten: 4 bij het vuurwapen behorende,
kogelpatronen van het kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van voor dat wapen geschikte munitie. Het op die manier voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen in de omgeving van verdachte en de algemene veiligheid.
Vuurwapenbezit is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van veel mensen wordt geraakt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, omdat het vuurwapen en de munitie zich buiten in de openbare ruimte bevonden, sprake is van ‘bedenkelijke omstandigheden’, waarvoor een hogere straf zou moeten volgen. De rechtbank volgt dit standpunt niet en gaat uit van de verklaring van de verdachte dat het vuurwapen zich doorgaans in de woning bevond, in een koffer. Kennelijk is het vuurwapen slechts buiten de woning terechtgekomen doordat zijn ex-vriendin de verdachte met zijn koffer het huis uitgezet heeft en heeft verdachte het wapen weggegooid nadat de koffer buiten open ging.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
3 maart 2023. Dit rapport houdt onder meer in dat de reclassering bij een veroordeling een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert en interventies of toezicht niet nodig acht. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter terechtzitting is verder gebleken dat de verdachte inmiddels een vaste route als pakketbezorger heeft en dat hij daarnaast nog werkzaam is bij een andere werkgever.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en een zo kort mogelijke voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen.
De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet het volledig achterwege laten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel zal de rechtbank in deze zaak de onvoorwaardelijke gevangenisstraf beperken tot de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij zal, gelet op de specifieke persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het grootste gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, in combinatie met een aanzienlijke taakstraf van na te noemen duur. De verdachte heeft inmiddels vast werk en de reclassering acht interventies of toezicht niet nodig. De rechtbank houdt er rekening mee dat het feit zich enige tijd geleden heeft afgespeeld. Van nieuwe strafbare feiten sinds die tijd is niet gebleken. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
76 (zesenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I.G.M. Oostrom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 25 november 2022 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten:
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
revolver, namelijk een omgebouwde alarmrevolver van het merk ROHM, model
little Joe, kaliber.22
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van
de Wet wapens en munitie, te weten: 4 bij het vuurwapen behorende,
kogelpatronen van het kaliber .22,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door die [slachtoffer01] (dreigend) de woorden toe te voegen "Ik wil jou
nooit meer zien", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
(daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan
die [slachtoffer01] heeft getoond;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 25 november 2022 te Rozenburg, gemeente Rotterdam
zijn (ex)levensgezel, [slachtoffer02] ,
heeft mishandeld door in/tegen het gezicht te slaan en/of de (onder)armen vast te
pakken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van
Strafrecht )