ECLI:NL:RBROT:2024:13520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10-271014-24 TUL: 10-123647-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen en woninginbraak met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder inbraken in auto’s en een woninginbraak waarbij geweld is gebruikt. De verdachte, geboren in 1999 en ten tijde van de zitting gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Özates. De officier van justitie, mr. N. Aandewiel, eiste een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van iets meer dan twee maanden schuldig heeft gemaakt aan zes diefstallen, waarbij hij onder andere in auto’s heeft ingebroken en uiteindelijk ook in een woning is geklommen. Tijdens deze laatste inbraak heeft hij de bewoonster met geweld en bedreiging overvallen en bestolen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-271014-24
Parketnummer TUL: 10-123647-23
Datum uitspraak: 13 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. B. Özates, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, waarbij met betrekking tot feit 5 het primair ten laste gelegde bewezen verklaard dient te worden;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-123647-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1 t/m 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het dreigen met geweld of het gebruik van geweld in het kader van het onder 6 ten laste gelegde feit. De verdachte ontkent deze onderdelen van de tenlastelegging. De verklaringen van de aangeefster waarin zij stelt dat de verdachte heeft gedreigd met geweld en geweld heeft gebruikt, zijn volgens de verdediging onbetrouwbaar en kunnen daarom geen bewijs vormen voor deze handelingen. Ook had de verdachte geen opzet op het inklimmen in de woning, aangezien hij enkel in de steiger is geklommen om gereedschap te stelen en hij dus niet de bedoeling had om de woning te betreden.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft tijdens zijn tweede politieverhoor bekend dat hij in de nacht van
20 augustus 2024 in Rotterdam via een steiger op het balkon van de woning van de aangeefster is geklommen en daarna via de (niet vergrendelde) balkondeur naar binnen is gegaan. Verder heeft de verdachte bekend dat hij de telefoon van de aangeefster van het nachtkastje heeft gepakt en meegenomen. Dit nachtkastje stond naast het bed waar op dat moment de aangeefster in lag. Ter zitting heeft de verdachte aan deze verklaring toegevoegd dat het zou kunnen dat hij ook de oorbellen van de aangeefster heeft meegenomen.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte, naast het wegnemen van haar telefoon en oorbellen, tijdens deze diefstal ook geweld tegen haar heeft gebruikt en haar heeft bedreigd met geweld. Zij heeft verklaard dat de verdachte opeens naast haar bed stond en vervolgens zijn knie op haar buik heeft gezet, haar haren heeft vastgepakt en daaraan heeft getrokken, zijn gezicht dichtbij haar gezicht heeft gebracht, zijn hand bij zijn broekzak heeft gehouden en tegen haar heeft gezegd: “'Waar zijn je doekoes? Waar zijn je doekoes? Waar zijn ze? Waar zijn ze? Je gaat nu tegen me zeggen waar je doekoes zijn anders steek ik je!” en “Ik ga je steken”. De verdachte ontkent deze handelingen. In tegenstelling tot de verdediging, vindt de rechtbank de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar. Redengevend hiervoor is dat de aangeefster vanaf het eerste moment gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het signalement en de fysieke handelingen van de verdachte, zijn penetrante geur die in haar kleding bleef zitten en zijn opmerkelijke taalgebruik. Specifiek met betrekking tot het taalgebruik vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangeefster, een vrouw van 66 jaar oud, bekend zou zijn met straattaal als ‘doekoe’ en dit zou toeschrijven aan de verdachte indien zij dit niet daadwerkelijk van hem gehoord zou hebben. Het gegeven dat de aangeefster niet precies wist hoe en op welk moment tijdens deze nacht zij een wond aan haar arm heeft opgelopen, hetgeen zij overigens niet in direct verband brengt met het handelen van de verdachte, maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden naar voren gekomen op basis waarvan de verklaringen van de aangeefster terzijde moeten worden geschoven.
Nu de verklaringen van de aangeefster daarnaast deels steun vinden in de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank naast de diefstal ook het geweld en het bedreigen met geweld bewezen.
Het verweer van de verdediging dat het inklimmen niet opzettelijk heeft plaatsgevonden, treft geen doel. De rechtbank concludeert in dit kader dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld, nu hij uit eigen beweging, na het beklimmen van de steiger, via de balkondeur de woning heeft betreden, in deze woning op zoek is gegaan naar waardevolle voorwerpen en deze voorwerpen ook heeft meegenomen. In zoverre heeft hij vanaf het moment van het betreden van de woning opzet gehad om de woning in te klimmen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging. De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte gedurende de nacht van 20 augustus 2024 te Rotterdam de woning van de aangeefster is ingeklommen en daar met toepassing van geweld en bedreiging met geweld, zoals omschreven in de tenlastelegging, de telefoon en oorbellen van aangeefster heeft weggenomen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 8 juni 2024 te Rotterdam
- een zonnebril van het merk Rayban en een brillenkoker van het merk Rayban,
- een contant geldbedrag van € 100,-,
- een Samsung watch 3 oplader, en
- visitekaartjes,
, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of
D.V.L. Diensten, toebehoorden heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 18 juni 2024 te Rotterdam, - een contant geldbedrag, en
- een blikje Red Bull,
die aan [slachtoffer 2], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
3
hij op 7 juli 2024 te Rotterdam,
- een potje met een contant geldbedrag van € 6,-,
- ( zonne)brillen, en
- brillendoosjes,
, die aan [slachtoffer 3], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
4
hij op 22 juli 2024 te Rotterdam, een fatbike, in elk geval enig goed, dat aan [slachtoffer 4], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5 primair
hij op 7 augustus 2024 te Rotterdam,
- een pasjeshouder,
- een (beveiligings)pas van Trigion,
- een ING bankpas,
- een ING creditcard,
- een verblijfsvergunning, en
- een bankpas van een Turkse bank (Ziraat Bankasi),
, die aan [slachtoffer 5], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
6
hij op 20 augustus 2024 te Rotterdam, omstreeks 23:30 uur, , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan [adres 2], een iPhone 13 en een paar oorbellen, die aan [slachtoffer 6], toebehoorden, heeft weggenomen, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken, door
- zijn knie op de buik van die [slachtoffer 6] te zetten,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 6] bij haar haren vast te pakken en daaraan te trekken,
- zijn gezicht, althans het hoofd, dicht bij het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 6] te houden, en
- zijn hand bij zijn broekzak te houden en daarbij , de woorden toe te voegen “Waar zijn je doekoes? Waar zijn je doekoes? Waar zijn ze? Waar zijn ze? Je gaat nu tegen me zeggen waar je doekoes zijn anders steek ik je! Ik ga je steken”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1, 2, 3 en 5 primair. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

4. diefstal;

6. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van iets meer dan twee maanden schuldig gemaakt aan zes diefstallen, waarbij hij onder andere meermalen in auto’s heeft ingebroken om goederen weg te nemen en uiteindelijk ook in een woning is geklommen en de bewoonster met geweld en bedreiging met geweld heeft overvallen en bestolen. Met name deze laatste diefstal vindt de rechtbank zeer ernstig, zeker nu het slachtoffer een oude, kwetsbare vrouw met multiple sclerose (MS) was die, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring, getraumatiseerd is door het incident en zich tot op de dag van vandaag hopeloos en gestrest voelt. Niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor de maatschappij in algemene zin, leiden dergelijke woningovervallen tot gevoelens van angst en onrust. De overige diefstallen hebben ook tot hinderlijke gevolgen voor de betrokkenen geleid in zoverre dat zij hun auto’s moesten laten repareren en/of hun spullen moesten vervangen. Al met al getuigen deze handelingen van geen respect bij de verdachte voor het eigendom en de lichamelijke integriteit van anderen. De verdachte heeft verklaard dat hij deze diefstallen pleegde om in zijn verslaving te kunnen voorzien en dat hij spijt heeft. Deze verklaring kan echter geen rechtvaardiging bieden voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank vindt het handelen van de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
8 november 2024. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Dit rapport houdt, kortgezegd, in dat de verdachte al sinds jonge leeftijd in aanraking komt met politie en justitie en dat er op geen enkel leefgebied sprake is van stabiliteit. Hulpverlening komt nooit van de grond, met name omdat de verdachte zich onttrekt aan de begeleiding, hetgeen gedeeltelijk te wijten is aan zijn verslavingsproblematiek. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en ziet geen mogelijkheden tot begeleiding in het kader van een voorwaardelijke straf. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte tijdens detentie, re-integratie en een mogelijke voorwaardelijke invrijheidsstelling kan werken aan zijn toekomst.
7.4.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht, met instemming van de verdachte, om aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen. De verdachte zit vast in een cyclus van hardnekkige verslavingsproblematiek en criminaliteit waar hij zonder behoorlijke begeleiding niet uit zal breken. Het (deels) vrijblijvende kader van reclasseringsbegeleiding is hiervoor tot nu toe ontoereikend gebleken. Om deze reden is het strengere, verplichte kader van een ISD-maatregel geïndiceerd. Gelet op het ontbreken van een advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel, doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek om de behandeling aan te houden en de reclassering opdracht te geven om een dergelijk advies uit te brengen.
7.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling en stelt dat ook indien er een advies wordt uitgebracht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel, het openbaar ministerie vooralsnog geen ISD-maatregel zal vorderen. Deze maatregel is daarnaast niet passend gelet op de ernst van de feiten, waarbij met name de (gevorderde) bewezenverklaring van de woningoverval een rol speelt.
7.6.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Naast het gegeven dat er in de onderhavige zaak op dit moment geen advies ligt omtrent de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel en ook de officier van justitie geen ISD-maatregel heeft gevorderd of (naar eigen zeggen) zal vorderen, en de onderhavige zaak formeel gezien dus niet aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel voldoet, is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel geen passende reactie is op de bewezenverklaarde woningoverval. Deze woningoverval is qua aard en ernst beduidend anders dan de lichtere, met name voor overlast zorgende vergrijpen waarvoor de ISD-maatregel bedoeld is. Het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging wordt daarom afgewezen.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank wijst erop dat – zoals ook door de reclassering is opgenomen – begeleiding en behandeling teneinde recidive te voorkomen in het kader van een potentiële voorwaardelijke invrijheidsstelling, indien daartoe tegen die tijd wordt besloten, vorm kan worden gegeven.
Alles afwegend acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1], ten opzichte van het onder 6 bewezenverklaarde feit, en [benadeelde partij 2], ten opzichte van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
[benadeelde partij 1] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend ter hoogte van € 1.437,30, bestaande uit € 237,30 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend ter hoogte van € 492,84 bestaande uit materiële schade.
Door beide benadeelde partijen is verzocht om de vergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
[benadeelde partij 1]
De materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd en kunnen in hun volledigheid worden toegewezen. De immateriële schade dient gematigd te worden tot € 1.000,00, nu deze deels is gestoeld op het letsel aan de arm van de benadeelde partij, maar niet is vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ontstaan van dit letsel.
[benadeelde partij 2]
De vordering moet beperkt worden tot het toekennen van de schade met betrekking tot de nieuwe zijruit ter hoogte van € 169,69, het plaatsen van de noodruit ter hoogte van € 261,48 en het weggenomen muntgeld ter hoogte van € 5,00. Dit betreft een totaal van € 436,17. Het bedrag ter hoogte van € 61,67 dat is gevorderd vanwege het plaatsen van een sierdeel naast de zijruit is onvoldoende onderbouwd en in zoverre dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beide vorderingen dienen in zoverre te worden toegekend met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie, met uitsluiting van de toepassing van de wettelijke rente. De verdachte moet als gevolg van deze zitting mogelijk langere tijd in detentie verblijven. Het is daarom onevenredig om gedurende die periode de wettelijke rente te laten oplopen, aangezien hij niet in staat zal zijn om vanuit detentie de schadevergoedingen te betalen.
8.3.
Beoordeling
[benadeelde partij 1]
Materiële schade
De rechtbank volgt de partijen met betrekking tot toekenning van de materiële schadeposten inzake de hotelovernachting en de telefoon. De waarde van de oorbellen is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank maakt in dit kader gebruik van haar schattingsbevoegdheid en waardeert deze oorbellen op € 25,00.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aantasting van de persoon en de nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen voor de hand gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte. Er is dan ook sprake van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. De gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 1.200,00 zal volledig worden toegewezen.
[benadeelde partij 2]
De rechtbank volgt de partijen met betrekking tot toekenning van de materiële schadeposten inzake de nieuwe zijruit en de noodruit. Daarnaast zal de rechtbank ook het bedrag ter hoogte van € 61,67, dat is gevorderd vanwege het plaatsen van een sierdeel naast de zijruit, toekennen, nu op basis van de bijgeleverde factuur voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij hiervoor de genoemde kosten heeft gemaakt. Hoewel het muntgeld is benoemd in het schadevergoedingsverzoek, is hiervoor uiteindelijk door de benadeelde partij geen schadevergoeding verzocht. De rechtbank neemt met betrekking tot het muntgeld daarom geen beslissing.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de toegekende schadebedragen vermeerderen met de wettelijke rente. Dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak gedurende enige tijd in detentie zal verblijven en daarom niet in staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, doet niet af aan het feit dat wettelijke rente een abstracte vorm van schadevergoeding is voor de schade die de benadeelde partijen lijden als gevolg van niet (tijdige) voldoening van hun vorderingen. Dat de verdachte niet over middelen beschikt om die vorderingen te voldoen komt in dat verband voor zijn risico. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag voor [benadeelde partij 1] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2024 en dat het te vergoeden schadebedrag voor [benadeelde partij 2] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 juli 2024.
Tevens wordt in beide gevallen de oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige worden de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 1.402,30, bestaande uit € 202,30 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2024 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 492,84, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7 juli 2024 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 oktober 2023 gewezen door de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van meerdere diefstallen met braak veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 oktober 2023.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf, te weten acht maanden gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 t/m 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 1.402,30 (zegge: veertienhonderdtwee euro en dertig cent), bestaande uit € 202,30 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 1.402,30 (zegge: veertienhonderdtwee euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.402,30 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
24 (vierentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 492,84 (zegge: vierhonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te
betalen € 492,84 (zegge: vierhonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 492,84 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
9 (negen) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van de bij vonnis van 4 oktober 2023 in meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een (zonne)bril van het merk Rayban en/of een brillenkoker van het merk Rayban,
- een contant geldbedrag van € 100,-, in elk geval een geldbedrag,
- een Samsung watch 3 oplader, en/of
- een of meerdere visitekaartjes,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of
D.V.L. Diensten, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een (tot op heden onbekende hoeveelheid van een) contant geldbedrag, en/of
- een blikje Red Bull,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een potje met een contant geldbedrag van € 6,-, in elk geval een geldbedrag,
- een of meerdere (zonne)brillen, en/of
- een of meerdere brillendoosjes,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 22 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4], in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
- een pasjeshouder,
- een (beveiligings)pas van Trigion,
- een ING bankpas,
- een ING creditcard,
- een verblijfsvergunning, en/of
- een bankpas van een Turkse bank (Ziraat Bankasi),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op één of meer tijdstippen, op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam,
althans in Nederland,
- een of meerdere (contante) geldbedragen,
- een verpakking Autodrop,
- een fles (fris)drank, en/of
- een pakje sigaretten,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van
en/of (telkens) een of meerdere geldbedragen op te nemen met en/of (telkens)
contactloos te betalen met een van diefstal afkomstige bankpas en/of creditcard,
welke aan die [slachtoffer 5] toebehoren en/of op naam van die [slachtoffer 5] staan;
(art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 20 augustus 2024 te Rotterdam,
omstreeks 23:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een woning gelegen aan
[adres 2],
een iPhone 13 en/of een paar oorbellen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft
weggenomen,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- zijn knie op/tegen de buik van die [slachtoffer 6] te zetten,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 6] bij haar haren beet/vast te pakken en/of daaraan te
trekken,
- zijn gezicht, althans het hoofd, dicht bij het gezicht, althans het hoofd, van die
[slachtoffer 6] te houden, en/of
- zijn hand bij zijn broek(zak) te houden en/of (daarbij) meermalen, in elk geval
eenmaal, de woorden toe te voegen “Waar zijn je doekoes? Waar zijn je doekoes?
Waar zijn ze? Waar zijn ze? Je gaat nu tegen me zeggen waar je doekoes zijn anders
steek ik je! Ik ga je steken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking.
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)