ECLI:NL:RBROT:2024:13517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10-258883-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uitlokken van explosief met levensgevaar

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die twee medeverdachten heeft uitgelokt tot het plaatsen en tot ontploffing brengen van een explosief bij de voordeur van een woning. De verdachte, geboren in 2004 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft via Snapchat instructies gegeven aan de medeverdachten en hen hiervoor een beloning van € 2.500 beloofd. De explosie vond plaats op 22 juli 2024 en leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het object dat opgehaald moest worden een explosief was en dat hij opzettelijk heeft bijgedragen aan de ontploffing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoedingen moet betalen voor de geleden schade door de explosie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-258883-24
Datum uitspraak: 13 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte wist dat het achterlaten van een ‘boodschap’ aan [adres 2] betekende dat hier een explosief tot ontploffing moest worden gebracht. [medeverdachte 1] verklaart weliswaar dat de verdachte heeft gevraagd een explosief te plaatsen, maar dat het om een explosief ging is door [medeverdachte 1] achteraf geconstrueerd. De verdachte heeft nooit gesproken over een explosief. Indien de rechtbank wel uitgaat van dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] , heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om de zaak aan te houden en de medeverdachte [medeverdachte 1] nader te (laten) horen.
Subsidiair is aangevoerd dat er geen sprake was van te duchten levensgevaar, nu dit gevaar zich niet verwezenlijkt heeft. Feitelijk was er geen sprake van een levensgevaarlijke situatie, omdat de aangever de deur niet heeft opengedaan en dus ook niet om het leven had kunnen komen. Daarnaast is de specifieke opdracht gegeven om niet aan te bellen bij de aangever. Het is dus ook niet de bedoeling geweest om een levensgevaarlijke situatie te creëren.
4.1.2.
Beoordeling
Op 22 juli 2024 vond omstreeks 22:50 uur een explosie plaats bij het adres [adres 2] . Hierbij is aanzienlijke schade ontstaan aan de voordeur van [huisnummer] en het bijbehorende portiek. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij deze explosie heeft veroorzaakt door een bom te plaatsen bij de voordeur van het voornoemde adres en deze bom tot ontploffing te brengen. Deze bom heeft hij opgehaald bij een onbekend gebleven persoon aan de Fultonstraat in Schiedam. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij [medeverdachte 1] naar [adres 2] heeft gebracht en na de explosie met [medeverdachte 1] weer is weggereden.
De verdachte heeft bekend dat hij omstreeks 22 juli 2024 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft benaderd met betrekking tot het, tegen betaling, achterlaten van een ‘boodschap’ op het adres [adres 2] . Zelf ontving hij instructies via Snapchat van één of meerdere onbekend gebleven personen en deze instructies gaf hij, naar eigen zeggen, vervolgens door aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte ontving hiervoor € 2.500. De verdachte heeft € 2.000 beloofd aan [medeverdachte 1] om de instructies uit te voeren. De verdachte heeft voorts bekend dat hij de persoon achter de Snapchataccounts ‘ [account 1] ’ en ‘ [account 2] ’ is.
Kennis van het explosief
De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat het de bedoeling was om een explosief tot ontploffing te brengen bij het adres aan [adres 2] niet aannemelijk. In aanvulling op het voornoemde is hiervoor redengevend dat de verdachte, zoals blijkt uit de chatberichten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de Fultonstraat in Schiedam heeft gestuurd, waar zij het explosief hebben opgehaald, en dat de verdachte hierbij heeft gezegd dat zij hier ‘die pakket’ en ‘die ding’ moesten ophalen. Deze woordkeuze van de verdachte wijst erop dat hij wist dat er een object moest worden opgehaald aan de Fultonstraat. In samenhang bezien met het bericht waarin de verdachte tegen [medeverdachte 2] zegt ‘bij deze osso moet het gebeuren’ en de instructies die hij vervolgens geeft omtrent het aanbellen bij de buren, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wist dat het object dat opgehaald moest worden een explosief was en dat het achterlaten van een ‘boodschap’ het tot ontploffing brengen van dit explosief betekende. Daar komt nog bij dat de verdachte, zoals hij heeft bekend op zitting, € 2.500 heeft ontvangen voor zijn aandeel in het incident, hetgeen niet past bij het scenario dat de verdachte geen wetenschap had van het explosief. Een opdracht tot het achterlaten van een ‘boodschap’, bij een specifieke woning, welke opdracht is gegeven via Snapchat en waarvoor een aanzienlijke beloning in het vooruitzicht wordt gesteld, kan in de context van Rotterdam anno 2024, waarin ontploffingen zoals in onderhavige zaak dagelijkse kost zijn, niet anders worden geïnterpreteerd dan dat het ging om een opdracht tot het (laten) plaatsen en tot ontploffing brengen van een explosief. Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte heeft geweten dat zijn medeverdachten een explosief tot ontploffing gingen brengen en de verdachte hiertoe ook opdracht heeft gegeven. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank gebruikt het deel van de verklaring van [medeverdachte 1] waarin deze heeft verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd een explosief te plaatsen niet voor de bewezenverklaring. De voorwaarde waaronder het voorwaardelijke verzoek is gedaan [medeverdachte 1] te horen is daardoor niet ingetreden. Het voorwaardelijke verzoek wordt gepasseerd.
Levensgevaar
Anders dan de verdediging, komt de rechtbank tot de conclusie dat door de explosie gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was. Door de kracht van de explosie is de voordeur van de woning uit de voegen en in twee delen de hal van de woning ingeblazen. Verder zijn door de explosie de ramen van het portiek kapot gegaan en zijn er tientallen schroeven, die kennelijk aan het explosief waren toegevoegd, door de explosieve kracht weggeblazen. Enkele van deze schroeven zijn tot diep in het plafond gedrongen. Deze explosie vond plaats in de avonduren, rond welke tijd de meeste personen normaal gesproken thuis zijn, zoals ook wordt onderstreept door het feit dat op het moment van de explosie meerdere personen aanwezig waren in de woning op [huisnummer] en de omliggende woningen. Doordat de verdachte de instructie had gegeven om bij alle nummers behalve [huisnummer] aan te bellen, was het daarnaast goed mogelijk dat één van de buren van [huisnummer] de deur zou open doen rond het moment dat de explosie plaatsvond, waardoor zij aan het voornoemde gevaar blootgesteld zouden worden. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, gaat het in zaken als de onderhavige niet om de vraag of het te duchten gevaar zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt heeft, maar of het te duchten gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank is van oordeel dat onder de genoemde omstandigheden het te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de bewoners van [huisnummer] en de andere omwonenden van het portiek naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De verweren van de verdediging worden verworpen. Bewezen is dat de verdachte zijn medeverdachten heeft uitgelokt tot het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 22 juli 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging , opzettelijk een ontploffing teweeg hebben gebracht door een explosief (met daarin schroeven) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan [adres 2] en de om die woning liggende panden en goederen en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en overige personen die zich in/rondom [adres 2] bevonden
te duchten was
welk feit hij, verdachte, op 22 juli 2023 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, door een belofte en door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt door,
- die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te benaderen om het explosief te plaatsen en
- tegen die [medeverdachte 1] te zeggen dat hij 2000 euro kreeg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Uitlokken van medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft twee personen, waaronder een jongen van 15 jaar oud, uitgelokt tot het plaatsen en tot ontploffing brengen van een explosief met schroeven bij de voordeur van een woning. Hierbij heeft de verdachte geldbeloningen in het vooruitzicht gesteld en instructies gegeven. De explosie vond plaats in de avonduren, rond welke tijd de meeste mensen normaliter thuis zijn. In de betrokken woning waren op het moment van de explosie ook meerdere personen aanwezig. Er is veel schade aangericht aan de woning en het portiek en er is ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten geweest. Er mag van geluk worden gesproken dat geen van de bewoners of omwonenden letsel heeft opgelopen of is komen te overlijden. Dat dit niet is gebeurd is enkel te danken aan omstandigheden waar de verdachte en zijn medeverdachten geen invloed op hadden. In de visie van de rechtbank heeft de verdachte als feitelijke opdrachtgever een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van de explosie en de gevolgen daarvan. Als opdrachtgever bevond hij zich tevens hoger in de hiërarchie ten opzichte van zijn medeverdachten.
Explosies bij woningen zijn al langere tijd aan de orde van de dag in Rotterdam. Door dergelijke ontploffingen ontstaan gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Uit de slachtofferverklaring van de aangever, zoals deze ter zitting door zijn advocaat is voorgelezen, blijkt ook dat de aangever en zijn gezin tot op de dag van vandaag last hebben van de praktische en psychische gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte heeft nauwelijks blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn handelen. Dit vindt de rechtbank zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
26 november 2024. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Dit rapport houdt, kortgezegd, in dat de reclassering geen onmiddellijke problemen ziet met betrekking tot de verschillende leefgebieden van de verdachte. Desalniettemin heeft de reclassering zorgen om zijn sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding. Om deze reden adviseert de reclassering om bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden die structuur en begeleiding moeten bieden. De reclassering adviseert daarnaast om het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu er geen zwaarwegende redenen zijn om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft zich tot de zitting beroepen op zijn zwijgrecht, waardoor de reclassering in haar rapportage geen inschatting kon maken van het recidiverisico.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank acht het reclasseringsadvies echter voldoende duidelijk en onderbouwd met betrekking tot het advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen en ziet, mede gelet op hetgeen de rechtbank heeft gezien van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting, geen reden om van dit advies af te wijken. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het achterwege laten van een onvoorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is verzocht, zou geen recht doen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals hierna besproken, passend en geboden.
De bijzondere voorwaarden zullen bestaan uit een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachten en het vinden en onderhouden van dagbesteding. De rechtbank ziet af van het opleggen van het locatieverbod en -gebod met elektronische monitoring. Elektronische monitoring heeft een grote impact op het dagelijks leven van de veroordeelde persoon. Gezien de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf vindt de rechtbank dat niet passend.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 17.680,00, bestaande uit € 11.680,00 aan materiële schade, € 5.000,00 aan immateriële schade en € 1.000,00 aan nader te onderbouwen schade. De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vorderen ieder een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00.
8.1.
Standpunt verdediging
De gevorderde schade heeft geen rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. De vermeende schadeposten zijn het gevolg van de explosie en niet van het handelen van de verdachte. Verder zijn de materiële schadeposten onvoldoende met stukken onderbouwd. Ook is het mogelijk dat een deel van de schade al is betaald door de medeverdachte(n). Om deze redenen dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Beoordeling
Vordering [benadeelde partij 1]
Als gevolg van de explosie hebben de benadeelde partij en zijn gezin hun woning voor in ieder geval één maand moeten verlaten, omdat de woning gedurende deze tijd door de burgemeester gesloten is geweest. De benadeelde partij heeft voor deze maand nog wel huur moeten betalen, terwijl hij en zijn gezin geen gebruik hebben kunnen maken van de woning. In zoverre heeft de benadeelde partij schade geleden. Aangezien de explosie het directe gevolg is geweest van de uitlokking zoals deze is gepleegd door de verdachte en de voornoemde schade het gevolg is van de explosie, kan de verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor deze schade. De overige materiële schadeposten, bestaande uit de verhuiskosten, het resterende bedrag dat is gevorderd voor het gederfde woongenot en de kosten die zouden zijn gemaakt voor de aanschaf van nieuwe spullen, zijn onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank is verder van oordeel dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De aantasting van de persoon en de nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen voor de hand gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Er is dan ook sprake van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. Het handelen van de verdachte staat, net zoals bij de materiële schade, in voldoende causaal verband met de geleden immateriële schade. De immateriële schadevordering zal volledig worden toegewezen.
De nader te onderbouwen schade is niet onderbouwd, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Vorderingen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
Met betrekking tot de schadevorderingen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] is de rechtbank eveneens van oordeel dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. De aantasting van de personen en de nadelige gevolgen voor de benadeelden liggen voor de hand gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Er is dan ook in beide gevallen sprake van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. Het handelen van de verdachte staat, net zoals bij de immateriële schade van [benadeelde partij 1] , in voldoende causaal verband met de geleden immateriële schade. De immateriële schadevorderingen zullen volledig worden toegewezen.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 5.863,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2024 en de kosten als hieronder in de beslissing is vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ieder een schadevergoeding betalen van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 juli 2024 en de kosten als hieronder in de beslissing is vermeld.
Voor alle vorderingen wordt de oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Nu de verdachte het bewezenverklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met de mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichtingen bevrijd.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien blijkt dat een persoonlijkheidsonderzoek geïndiceerd is, dient hij daaraan mee te werken;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten in onderhavige zaak zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde heeft een zinvolle dagbesteding in de vorm van school, stage of werk. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de onder 1, 2 en 3 genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder 1, 2 en 3 genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de
ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 5.863,00 (zegge: vijfduizendachthonderddrieënzestig euro), bestaande uit € 863,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de
vordering;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting
aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 5.863,00 (zegge: vijfduizendachthonderddrieënzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
64 (vierenzestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024
tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting
aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te
vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag der
algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk
blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; de toepassing
van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, aan salaris voor de advocaten en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn
mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 22 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (met daarin schroeven) tot
ontploffing heeft gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voor goederen, te weten de woning aan [adres 2]
en/of de om die woning liggende panden en/of goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of overige personen die zich in/rondom [adres 2]
bevonden
te duchten was
welk feit hij, verdachte, op of omstreeks 22 juli 2023 te Cappelle aan den IJssel, in elk
geval in Nederland , door (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of door het
verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt
door,
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (via Snapchat) te benaderen om het explosief te
plaatsen en/of
- tegen die [medeverdachte 1] te zeggen dat hij 2000 euro, in elk geval enig geldbedrag kreeg
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief (met daarin schroeven) tot
ontploffing heeft gebracht,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voor goederen, te weten de woning aan [adres 2]
en/of de om die woning liggende panden en/of goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of overige personen die zich in/rondom [adres 2]
bevonden
te duchten was
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)