In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1988 en vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. D.J. Troost, heeft de rechtbank Rotterdam op 21 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van seksuele handelingen met een aangeefster, die volgens haar onder invloed van alcohol en lachgas niet in staat was om haar wil kenbaar te maken. De tenlastelegging was gebaseerd op de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden tot 1 juli 2024. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste een gevangenisstraf van 21 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wetenschap had van de toestand van de aangeefster en dat hij opzettelijk handelde. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.