ECLI:NL:RBROT:2024:13457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
10-192958-23 vorderingen TUL VV: 05-336203-21 en 10-291033-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en vernieling door schieten op woning met vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 juli 2023 met een vuurwapen op een woning heeft geschoten. De verdachte, geboren in 2005, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 449 dagen en een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, gezien de omstandigheden en het bewijs dat hij voorafgaand aan het schietincident had gecommuniceerd over zijn intenties. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte driemaal met een vuurwapen in de richting van de woning heeft geschoten, waarbij hij opzettelijk de kans op de dood van de aanwezige personen heeft aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van 450 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een PIJ-maatregel. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij elke benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding kreeg toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank weigerde de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-192958-23
Parketnummers vorderingen TUL VV: 05-336203-21 en 10-291033-22
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsman mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 449 dagen met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de beide ten laste gelegde feiten omdat de verdachte niet degene is geweest die heeft geschoten. De verdachte was toen daar niet aanwezig. Het dossier bevat te veel tegenstrijdigheden om te komen tot een bewezenverklaring.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 juli 2023, omstreeks 22.30 uur, is de woning aan [adres 2] beschoten. Aangeefster [aangeefster 1] (hierna: [aangeefster 1]) was op dit moment in haar woning, samen met haar schoondochter aangeefster [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2]) en haar kleindochter [naam 1]. Op de vensterbank van de keuken is een projectiel aangetroffen. In het gipsen plafond van de keuken is een beschadiging aangetroffen.
Hoe vaak is er geschoten?
Aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij, toen zij het keukenraam op de eerste verdieping opende omdat er beneden bij de voordeur werd aangebeld, een persoon voor de woning op straat zag staan. Zij hoorde vervolgens een knal, bukte, gooide het raam dicht en hoorde daarna nog twee knallen. Ook aangeefster [aangeefster 1] hoorde drie schoten. De verklaring van beide aangevers wordt ondersteund door de verklaring van een getuige die aan [adres 3] woont. Zij hoorde geschreeuw op straat en keek uit haar geopende raam. Zij zag een donkergetinte jongen staan voor de voordeur van [adres 2] die drie keer met een vuurwapen schoot in de richting van die woning.
De conclusie luidt dat er drie keer is geschoten in de richting van de woning van [aangeefster 1].
Heeft de verdachte geschoten?
De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar op 31 juli 2023 op het moment van de beschieting door de [straatnaam] liep, maar dat hij niet degene is geweest die heeft geschoten. Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, verwerpt de rechtbank dit verweer en redengevend daarvoor is het volgende.
[aangeefster 1] heeft verklaard dat zeer kort voorafgaand aan het schietincident door de verdachte, die haar achterneef is en die vaker bij haar langs is geweest, naar de telefoon van haar in huis wonende zoon [naam 2], en die in de woning lag, werd gebeld en dat zij die telefoon heeft opgenomen. [aangeefster 2] heeft aan de nummerherkenning op de telefoon gezien dat het ‘[naam 3]’ was die belde. De roepnaam van de verdachte is [naam 3].
[aangeefster 1] hoorde de verdachte in dit gesprek aan de telefoon tegen haar zeggen dat hij hen allemaal dood zou schieten, als zij aan ‘die jongeman’ zouden komen. [aangeefster 2] hoorde dat de beller tegen [aangeefster 1] zei dat hij iedereen in het huis zou neerschieten als er iets met ‘die jongen’ gebeurde.
Kort daarna ging de voordeurbel. [aangeefster 1] hoorde [naam 3] voor haar woning op straat schreeuwen. [aangeefster 2] heeft het keukenraam op de eerste verdieping geopend en zag beneden op straat een persoon in een grijs joggingspak staan. Zij hoorde dat hij schreeuwde “kom naar beneden, kom naar beneden! Kom nu dan!” en zag dat hij iets bij zijn middel pakte en iets in zijn handen had. Zij zag dat zijn arm omhoog ging in de richting van het raam waar zij stond en hoorde een knal, gevolgd door nog twee knallen. Na het schieten hoorde ze dat deze persoon met iemand belde en dat hij zei “Ik heb al drie keer geloesoed”.
Daar komt bij dat verbalisanten de verdachte op 31 juli 2023 omstreeks 22.40 uur, 10 minuten na het schietincident, zijn tegengekomen op de Schippersstraat, enkele straten verwijderd van de woning van [aangeefster 1]. De verdachte, die donkergetint is, droeg toen een grijze sportbroek en een grijs/zwart vest en een Gucci-pet. Ook heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij die dag een grijze broek en een grijze trui of vest droeg.
Op de telefoon van de verdachte zijn voorts chatberichten aangetroffen die verdachte op
31 juli 2023 heeft verstuurd. Om 22.07 uur stuurt de verdachte: "Broer zijn ooms en neven waar ik beef mee heb". "Ik ga ze tira yusu". "Hun zijn de lul yusu". De verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat hij met tira bedoelde dat hij op hen ging schieten. Diezelfde dag om 23.09 uur stuurt de verdachte het chatbericht: "Broer weet je wrm ik heb getirea omdat ze heel de dag smoelen over mij".
Tijdens het politieonderzoek – direct na het schietincident - trof de politie op de vensterbank bij het open raam een projectiel aan waarvan uit onderzoek is gebleken dat dit zeer waarschijnlijk een afgevuurde kogel is.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die op 31 juli 2023, omstreeks 22:30 uur, drie keer in de richting van de woning aan [adres 2] heeft geschoten. De stelling van de verdachte op de zitting dat hij niet heeft geschoten en vanwege zijn dyslexie per abuis “getirea” in plaats van “gerea”, in de zin van “gereageerd”, in het chatbericht heeft geschreven, acht de rechtbank, mede gelet op de eerdere verklaring van de verdachte, onaannemelijk.
Heeft de verdachte opzet gehad om te doden?
[aangeefster 1] en [aangeefster 2] hebben beiden verklaard dat de verdachte voorafgaand aan de beschieting aan de telefoon tegen [aangeefster 1] heeft gezegd dat ze naar het raam moest komen. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het schieten wist dat [aangeefster 1] thuis was. [aangeefster 2] stond op het moment van het eerste schot van de verdachte voor hem zichtbaar voor het openstaande keukenraam. Na het eerste schot dook zij naar beneden en gooide het raam dicht waarna zij nog twee keer een knal hoorde. [aangeefster 1] liep op het moment van het schieten in de richting van het keukenraam. Toen zij schoten hoorde, is zij in de keuken naar achteren gelopen.
Zowel [aangeefster 2] als [aangeefster 1] hoorden tijdens het schieten door de verdachte dat er iets geraakt werd in de woning en [aangeefster 2] hoorde ook iets vallen. In de vensterbank van het keukenraam is een projectiel aangetroffen dat zeer waarschijnlijk verschoten is uit een omgebouwd gas-/alarmrevolver. Ook is in het plafond van de keuken een beschadiging aangetroffen met de uiterlijke kenmerken van een schotbeschadiging of van een afketsbeschadiging.
In haar beoordeling of sprake is van opzet betrekt de rechtbank ook het volgende. Ruim een uur voor het schietincident heeft voornoemde [naam 2] met anderen zich gemeld bij de woning van een goede vriend van de verdachte om jegens hem verhaal te halen. De rechtbank ziet een direct verband tussen dit incident en het telefoongesprek op het toestel van [naam 2] zeer kort voor het schietincident. Kort na het schietincident kwam de moeder van de verdachte aan bij de woning van [aangeefster 1], omdat zij – zo heeft zij tegenover de politie verklaard – wilde weten wat er gebeurd was, omdat zij wist dat haar zoon iets zou gaan doen jegens de bewoners van de beschoten woning.
Wat betreft de kwalificatie van het ten laste gelegde geldt voorts het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het onderhavige gevolg zou intreden en dat hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande is vast komen te staan dat de verdachte opzettelijk driemaal met een vuurwapen richting het keukenraam heeft geschoten, waarvan eenmaal dóór het keukenraam op het moment dat het raam was geopend. De rechtbank acht de kans aanmerkelijk dat [aangeefster 1] én [aangeefster 2] dodelijk getroffen hadden kunnen worden door de kogel die door het keukenraam naar binnen is geschoten en via het plafond of via een ander voorwerp van baan is veranderd en in de vensterbank van het keukenraam terecht is gekomen dan wel door één van de andere twee kogels die in de richting van het raam zijn afgevuurd.
Voorts kan het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van de in het huis aanwezige personen gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en andere in de woning zich bevindende personen, waaronder [naam 1].
Is er sprake van voorbedachte raad?Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechtbank, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld.
Gelet op voormeld toetsingskader heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de hiervoor genoemde chatberichten en verklaringen volgt dat sprake was van een vooropgezet plan bij de verdachte om te gaan schieten, niet alleen op de woning van [aangeefster 1] maar ook op haar en/of andere zich in die woning (eventueel) bevindende personen.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden voorts vast dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij daarmee ook gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Tussen het chatbericht waarin de verdachte heeft aangekondigd te gaan schieten en het moment dat de verdachte is aangekomen bij de woning en daadwerkelijk op de woning heeft geschoten, zat immers 23 minuten. Die periode laat voldoende tijd voor de verdachte als hier bedoeld. De verdachte heeft voorts door middel van de telefoon zich verzekerd dat er personen in de woning aanwezig waren. Met het aanbellen en het schreeuwen buiten op straat heeft hij deze personen naar buiten of naar het raam willen doen begeven.
Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet slechts het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling vlak voor of ten tijde van het schieten door de verdachte staande voor de woning, maar van daaraan voorafgaand kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank ziet voorts geen contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte rade in de weg zouden staan. Het verloop van de feitelijke gebeurtenissen geeft daartoe geen aanleiding. Daar komt bij dat nu de verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in hetgeen ten tijde van het feit in hem is omgegaan, de rechtbank ervan uit gaat dat de verdachte van de mogelijkheid zich te beraden en zich van de eventuele gevolgen van zijn voorgenomen schieten rekenschap te geven, daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, en acht daarmee poging tot moord op [aangeefster 1] en [aangeefster 2] bewezen, nu het handelen van de verdachte een begin van uitvoering van dat misdrijf oplevert.
Ook is bewezen dat de verdachte het plafond in de keuken van de woning van [aangeefster 1] heeft vernield.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 31 juli 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] of anderen
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad
- zich voorzien van een vuurwapen naar de woning aan [adres 2]
heeft begeven en
- met een vuurwapen meerdere kogels heeft geschoten in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en op
het openstaande raam van voornoemde woning, waar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een ander zich op dat moment bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 juli 2023 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een plafond, dat aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde heeft
beschadigd, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
1.
poging tot moord, meermalen gepleegd
en
2.

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft driemaal met een vuurwapen geschoten op een woning waar op dat moment een familielid en haar schoondochter en kleindochter aanwezig waren. Eén van de aanwezigen stond op het moment van het schieten voor de verdachte zichtbaar in het open raam waarop de verdachte heeft geschoten. Verdachtes handelen kwam voort uit boosheid over een volgens hem onterechte beschuldiging van een vriend van hem.
Schieten op een persoon c.q. op een woning is reeds in het algemeen een zeer ernstig feit en dat geldt te meer voor het gericht schieten zoals de verdachte heeft gedaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte de bewoners en andere daarin aanwezigen doodsangst aangejaagd en een grove inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Slachtoffers van een dergelijk feit in het algemeen en ook de slachtoffers van verdachtes handelen – zo blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen – ondervinden nog lange tijd nadien psychische klachten. Bovendien brengen dergelijke feiten veelal gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. De kogelinslag in het plafond versterkte deze gevoelens.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en wapenbezit.
7.3.2.
Over de verdachte uitgebrachte rapportages
Op 29 februari 2024 is de verdachte ter klinische observatie voor een termijn van zeven weken opgenomen in Forensisch Centrum Teylingereind. GZ-psycholoog [naam 4] en kinder- en jeugdpsychiater [naam 5] hebben een Pro Justitia rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 mei 2024. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De verdachte is gediagnostiseerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met enkele narcistische kenmerken en zwakbegaafdheid. Op basis van de voorgeschiedenis lijkt er bij de verdachte sprake van een gebrekkige controle van de impulsen, houdt hij onvoldoende rekening met langetermijngevolgen en wordt agressie mogelijk als middel gezien om tot oplossingen te komen. Ook lijkt er sprake van een wantrouwende grondhouding, waarbij egocentrische motieven en primitieve overlevingsmechanismen belangrijke drijfveren vormen. Het geweten is gebrekkig en gevoelens van empathie zijn beperkt. De verdachte toont zich krenkbaar en stelt zich boven regels. De probleemoplossende vaardigheden zijn inadequaat en de verdachte leert gedrags-regulerende vaardigheden niet bij, doordat hij ontkent, bagatelliseert en externaliseert. Er is sprake van ernstige psychopathologie en van een hoog algemeen recidiverisico op agressie, dat samenhangt met de vastgestelde pathologie en veronderstelde problemen. De vastgestelde stoornissen waren aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Doorwerking van de vastgestelde pathologie kan bij een bewezenverklaring worden verondersteld. Bij de verdachte lijkt immers sprake te zijn van verschillende forensisch relevante persoonlijkheidskenmerken die het risico op agressief gedrag verhogen. Daarnaast is bekend dat de verdachte in het verleden meermaals gebruik heeft gemaakt van agressie om situaties op te lossen, hij zich boven de regels van de wet heeft gesteld en krenkbaar kan zijn. Het is aannemelijk dat deze kenmerken een grotere rol spelen als spanningen toenemen en situaties onoverzichtelijker worden. Vanwege de ontkennende houding van verdachte en het gebrek aan informatie over hem, maar ook de aanwezigheid van eventuele reële conflicten binnen de familie, wordt ondanks een mogelijke rol van de vastgestelde pathologie in het ten laste gelegde, toch geen advies gegeven met betrekking tot de mate van toerekenen.
Op basis van de voorgeschiedenis wordt een hoog risico op recidive van gewelddadig en/of crimineel gedrag verondersteld. Het patroon van gewelddadig gedrag is een risicofactor op zich. Extra zorgelijk is dat de verdachte in het verleden ook meermaals in het bezit is geweest van wapens. Daar komt bij dat de verdachte deze gedragingen structureel blijft ontkennen.
Qua psychologisch ontwikkelingsniveau is de verdachte nog jong en onvolwassen. Hij bedient zich van vroegkinderlijke afweermechanismen en lijkt nog te denken dat hij de werkelijkheid kan manipuleren door deze te ontkennen en te verdraaien. Er zijn
aanwijzingen dat hij impulsief en egocentrisch is en hij heeft in het verleden meermaals
onverantwoordelijk gedrag vertoond. Er wordt op basis van de informatie die er is en het gedrag dat de verdachte in de afgelopen jaren heeft vertoond, sterk rekening gehouden met een verwaarlozende en onderstimulerende opvoedsituatie. Tijdens de observatie blijkt de verdachte gevoelig voor pedagogische stimulatie in de leefgroep en lijkt hij na een aantal weken wat meer het contact aan te gaan. Daar komt bij dat hij wat betreft ego-ontwikkeling in het conformistische stadium scoort, dat overwegend wordt gezien bij jongeren tussen de dertien en zeventien jaar. Gezien het psychologische ontwikkelingsniveau wordt de verdachte eerder als jeugdige dan als volwassene gezien. Ook wijzen verschillende items van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht op de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen en zijn er geen contra-indicaties. Daarom wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Teneinde het recidiverisico op gewelddadig gedrag in de toekomst te reduceren en de ontwikkeling van de verdachte te stimuleren, wordt enkel heil gezien in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Om de vastgestelde problematiek te beïnvloeden is behandeling en begeleiding nodig in een voldoende gereguleerde en beveiligde setting. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is hiervoor onvoldoende. In een ambulante setting zal het niet mogelijk zijn om de behandeling effectief vorm te geven, omdat de verdachte geen probleembesef en behandelmotivatie laat zien. Daar komt bij dat hij in het verleden en tijdens het huidige observatieonderzoek slechts in zeer beperkte mate openheid laat zien. Ook zijn er ambulant beperkte ontwikkelmogelijkheden en heeft de verdachte in het verleden laten zien dat hij zich niet liet begeleiden en zich onttrok. Tijdens een klinisch traject kan de diagnostiek onder de loep worden genomen, kan de verdachte gemonitord worden en is de verwachting dat hij dan ook meer dan voorheen in staat is om zich open en reflectief op te stellen. Indien er meer duidelijkheid is ten aanzien van de problematiek van de verdachte, kan hem de nodige feedback en behandeling worden geboden, van waaruit hij zal kunnen leren.
Voorts heeft de rechtbank gekeken naar het rapport van 9 augustus 2024 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De reclassering ziet een hoge kans op recidive, geweldsrecidive en onttrekking.
Door het verleden van de verdachte, zijn uitspraken en het op zijn telefoon aangetroffen foto- en videomateriaal van wapens en geweld, ziet de reclassering een pro-criminele houding en zijn er ernstige zorgen om het in ernst toenemend delictpatroon.
Op de leefgebieden dagbesteding, huisvesting en financiën heerst instabiliteit. Dit kan een negatieve invloed hebben op het recidiverisico. Daarnaast zijn er zorgen om het sociaal netwerk van de verdachte en de herhaaldelijke conflicten en problemen die hij heeft met zijn familie. Naast de beschreven criminogene factoren, ziet de reclassering een gebrek aan beschermende factoren en het ontbreken van behandel- of begeleidingsmotivatie. De verdachte wekt de indruk zich sociaal wenselijk op te stellen, waarbij hij aangeeft geen problemen te ervaren en geen hulp nodig te hebben. Deze houding kan passen bij de geconstateerde narcistische trekken. Eerdere (gedwongen) hulpverleningstrajecten in de
jeugdzorg en begeleiding door jeugdreclassering hebben niet voorkomen dat hij herhaaldelijk in beeld kwam bij politie en justitie.
Indicaties voor het jeugdstrafrecht zijn de zwakbegaafdheid van de verdachte, zijn beïnvloedbaarheid en impulsiviteit. Er is geen vergelijkbaar geschikt en haalbaar alternatief voor de onvoorwaardelijke PIJ maatregel. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Er zijn geen mogelijkheden om met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel de risico’s te beperken en het gedrag van de verdachte te veranderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing jeugdsanctierecht
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had de verdachte de leeftijd van 18 jaren, maar nog niet de leeftijd van 23 jaren bereikt. In de persoonlijkheid van de verdachte zoals omschreven in het hiervoor vermelde Pro Justitia rapport, ziet de rechtbank aanleiding om recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht.
StrafGezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een straf, en wel de straf van jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan het voorarrest.
Oplegging van een PIJ-maatregelAan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor oplegging van een PIJ-maatregel is, gelet op de bewezenverklaring en de conclusies van de deskundigen, voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde poging tot moord een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de inhoud van het voormelde Pro Justitia rapportage is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Uit de rapportages en wat ter terechtzitting is besproken, blijkt dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met enkele narcistische kenmerken en van zwakbegaafdheid. Hij is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en vuurwapenbezit. Het ten laste gelegde vond plaats gedurende een proeftijd en toezicht van de jeugdreclassering. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen. Bij het plegen van deze feiten was de verdachte wederom in het bezit van een vuurwapen en heeft hij deze ook gebruikt. Op de telefoon van de verdachte is foto- en videomateriaal van wapens en geweld aangetroffen. Ook blijkt dat er ten aanzien van de verdachte meerdere politieregistraties zijn ten aanzien van geweld, bedreiging en wapens.
Het recidiverisico wordt als hoog geschat. Behandeling is noodzakelijk voor de beïnvloedbaarheid en weerbaarheid, de zelfstandigheid en het aanleren van passende copingvaardigheden, zoals het zoeken van hulp. Om de vastgestelde problematiek te beïnvloeden is behandeling en begeleiding nodig in een voldoende gereguleerde en beveiligde setting. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de behandeling van de verdachte binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient plaats te vinden. Er worden geen mogelijkheden meer gezien in het ambulante kader. Een intensieve, langdurende psychotherapeutische behandeling in een klinische setting is noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Algemene afsluitingAlles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van € 2.295,- en € 100,- en de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen geldbedragen en telefoon verzocht.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de telefoon die in beslag is genomen onder de verdachte verbeurd verklaren overeenkomstig het bepaalde in artikel 33a Sr, omdat dit een voorwerp betreft met behulp van welke het strafbare feit is voorbereid.
De rechtbank zal gelet op artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 2.395,-, nu deze op voet van artikel 94 Sv in beslag zijn genomen, er nog geen last tot teruggave is gegeven, zij niet voor verbeurdverklaring vatbaar zijn en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Een en ander is onder verdachte in beslag genomen en er is geen reden om aan te nemen dan wel uit te zoeken of er een andere rechthebbende is.
Het (conservatoir) beslag op het geldbedrag van € 2.395,- blijft gehandhaafd.

9.Vordering benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] als wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige slachtoffer [slachtoffer 3], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid voor ieder van hen worden vastgesteld op € 5.000,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en gelet op vergelijkbare uitspraken. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 31 juli 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen ieder een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
05-336203-21
Bij vonnis van 15 maart 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging en wapenbezit veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf van 40 uren, waarvan een gedeelte groot 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 maart 2022.
10-291033-22
Bij vonnis van 9 juni 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling van een ambtenaar in functie veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 24 juni 2023.
10.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie vordert, vanwege de geëiste jeugddetentie en PIJ-maatregel, afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05-336203-21. De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10-291033-22.
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de proeftijden te verlengen.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijden geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven. De rechtbank acht het, gelet op de op te leggen PIJ-maatregel en het belang van de verdachte om hier zo spoedig mogelijk mee te starten – zoals ook door de officier van justitie wordt gewenst – , niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen te gelasten. De rechtbank zal daarom de vorderingen afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 450 (vierhonderdvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van:
2295 EUR
100 EUR
en
gelast de verbeurdverklaring van:
1. STK GSM, blauw, merk apple;
Vordering [benadeelde partij 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Vordering [benadeelde partij 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Vordering [benadeelde partij 3], wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de betreffende benadeelde partij en omgekeerd;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 maart 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf (parketnummer 05-336203-21);
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 9 juni 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie (parketnummer 10-291033-22).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en P.A.M. Mevis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 oktober 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 juli 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en)
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- zich voorzien van een vuurwapen naar de woning aan [adres 2]
heeft begeven en/of
- ( vanaf korte afstand) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd/geschoten op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of op
en/of in de richting van het openstaande raam van voornoemde woning, waar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) zich op dat moment bevond(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en)
opzettelijk van het leven te beroven,
- zich voorzien van een vuurwapen naar de woning aan [adres 2]
heeft begeven en/of
- ( vanaf korte afstand) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd/geschoten op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of op
en/of in de richting van het openstaande raam van voornoemde woning, waar
voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) zich op dat moment bevond(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en)
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zich voorzien van een vuurwapen naar de woning aan [adres 2]
heeft begeven en/of
- ( vanaf korte afstand) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd/geschoten op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of op
en/of in de richting van het openstaande raam van voornoemde woning, waar
voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) zich op dat moment bevond(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 31 juli 2023 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een plafond, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.