ECLI:NL:RBROT:2024:13421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
10-059994-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroorzaken verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en rijden onder invloed

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 maart 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Westzeedijk in Rotterdam. De verdachte, die onder invloed van alcohol en cannabis een bromfiets bestuurde, reed op een fietspad waar dit verboden was. Door onvoorzichtig rijgedrag kwam hij in botsing met een tegemoetkomende fietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte kreeg ook een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak, waarbij de redelijke termijn voor berechting was overschreden. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak om verkeersveiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-059994-22
Datum uitspraak: 20 december 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
primair
hij, op 5 maart 2022 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
voertuig zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Westzeedijk,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-in strijd met bebording met die bromfiets (met een (originele) constructiesnelheid
van 45 km/u) gebruik heeft gemaakt van het aldaar gelegen fietspad en (aldus
rijdende) niet de rijbaan van die Westzeedijk heeft gebruikt en
-op dat fietspad niet voldoende rechts heeft gereden en
-zijn aandacht niet voortdurend op het fietsverkeer vóór hem heeft gehouden en-(vervolgens) op het gedeelte van dat fietspad bestemd voor het tegemoetkomende
verkeer is terechtgekomen en heeft gereden en-(aldaar) in botsing is gekomen met één van die
tegemoetkomende fietsers, genaamd [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen;
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten luxatie en breuken van 4
middenhandsbeentjes in de linkerhand) werd
toegebracht;
zulks terwijl hij, verdachte, die bromfiets heeft bestuurd onder invloed van alcohol
en cannabis;
2.
hij op 5 maart 2022 te Rotterdam, een motorrijtuig (bromfiets) heeft
bestuurd, na gebruik van een of meer in
artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer,
aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerswet
1994, te weten cannabis en alcohol,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het
gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen
2.01
milligram ethanol per milliter bloed en 2.9 microgram THC per liter bloed
bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd
Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van:
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid van deze wet;

2.overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 5 maart 2022 een ongeval veroorzaakt op de Westzeedijk in Rotterdam. Hij heeft onder invloed van alcohol en cannabis met een bromfiets op een fietspad gereden waar geen bromfietsers mochten rijden. Hij heeft onvoldoende zicht gehouden op de weg voor hem en het daarop bevindende verkeer en heeft onvoldoende rechts gehouden. Als gevolg daarvan heeft de verdachte een botsing veroorzaakt met het slachtoffer. Het slachtoffer is ten val gekomen en heeft onder andere meerdere breuken opgelopen in zijn hand. Het slachtoffer heeft een lang herstelproces moeten ondergaan. Dit kan de verdachte strafrechtelijk worden verweten. Tegelijkertijd verliest de rechtbank niet uit het oog dat de verdachte, zoals zijn advocaat op de terechtzitting naar voren heeft gebracht, nooit een aanrijding heeft willen veroorzaken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2024, waaruit niet blijkt dat de verdachte recent is veroordeeld voor een relevant verkeersfeit.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 5 maart 2022, omdat de verdachte toen gehoord is over de feiten. Tot aan dit vonnis is een periode van meer dan tweeëneenhalf jaar verstreken. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de redelijke termijn is dan ook geschonden. Daarmee wordt rekening gehouden bij de strafoplegging.
Gelet hierop, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste taakstraf passend en geboden. De rechtbank zal een taakstraf opleggen van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend. De rechtbank beperkt de duur van deze ontzegging tot een periode van negen maanden, de duur die het rijbewijs van de verdachte reeds ingehouden is geweest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 40 (veertig) uren, subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 december 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 5 maart 2022 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
voertuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Westzeedijk,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-in strijd met bebording met die bromfiets (met een (originele) constructiesnelheid
van 45 km/u) gebruik heeft gemaakt van het aldaar gelegen fietspad en/of (aldus
rijdende) niet de rijbaan van die Westzeedijk heeft gebruikt en/of
-op dat fietspad niet voldoende rechts heeft gereden en/of
-zijn aandacht niet voortdurend op het fietsverkeer vóór hem heeft gehouden en/of
-(vervolgens) op het gedeelte van dat fietspad bestemd voor het tegemoetkomende
verkeer is terechtgekomen en/of heeft gereden en/of
-(aldaar) in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen met één van die
tegemoetkomende fietsers, genaamd [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen;
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten luxatie en breuken van 4
middenhandsbeentjes in de linkerhand) of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, die bromfiets heeft bestuurd onder invloed van alcohol
en/of cannabis;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2022 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig
(bromfiets), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
de Westzeedijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte toen daar,
-in strijd met bebording met die bromfiets (met een (originele) constructiesnelheid
van 45 km/u) gebruik heeft gemaakt van het aldaar gelegen fietspad en/of (aldus
rijdende) niet de rijbaan van die Westzeedijk heeft gebruikt en/of
-op dat fietspad niet voldoende rechts heeft gereden en/of
-zijn aandacht niet voortdurend op het fietsverkeer vóór hem heeft gehouden en/of
-(vervolgens) op het gedeelte van dat fietspad bestemd voor het tegemoetkomende
verkeer is terechtgekomen en/of heeft gereden en/of
-(aldaar) in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen met één van die
tegemoetkomende fietsers;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2022 te Rotterdam, een motorrijtuig (bromfiets) heeft
bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in
artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer,
aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerswet
1994, te weten cannabis en/of alcohol,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het
gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof(fen) vermelde meetbare stof(fen)
2.01
milligram ethanol per milliter bloed en/of 2.9 microgram THC per liter bloed
bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd
Besluit, bij die stof(fen) afzonderlijk vermelde grenswaarde.