ECLI:NL:RBROT:2024:1342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
10513421
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing eis huurder tot schadevergoeding door verhuurder in huurzaak

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser01] en Van der Vorm Vastgoed B.V. [eiser01] eiste een schadevergoeding van € 6.836,23 en € 867,34 aan buitengerechtelijke incassokosten van zijn verhuurder, Van der Vorm, naar aanleiding van een lekkage in de badkamer van de gehuurde woning. De lekkage was ontstaan door een scheur in de warmwaterleiding onder de wastafel, waardoor water op de badkamervloer en in de gang terechtkwam. [eiser01] stelde dat het lang duurde voordat een loodgieter arriveerde, waardoor de schade verergerde. Van der Vorm betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat [eiser01] zelf niet adequaat had gehandeld om de schade te beperken.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] niet aan zijn stelplicht had voldaan. Er was onvoldoende duidelijkheid over de feitelijke gang van zaken rondom de lekkage en de schade. De verklaringen van [eiser01] waren inconsistent en niet onderbouwd, wat leidde tot twijfels over de toerekenbaarheid van de schade aan Van der Vorm. De kantonrechter concludeerde dat de eis van [eiser01] moest worden afgewezen en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld, die aan de kant van Van der Vorm werden begroot op € 810,-.

De beslissing van de kantonrechter was dat de eis werd afgewezen en dat [eiser01] de proceskosten moest betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.A. Vroom.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10513421 CV EXPL 23-14178
datum uitspraak: 16 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.T. Poot,
tegen
Van der Vorm Vastgoed B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: [naam01] , werkzaam bij Bazuin & partners Gerechtsdeurwaarders B.V..
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Van der Vorm’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 mei 2023, met bijlagen 1 tot en met 15;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 16;
  • de mail van [eiser01] van 26 oktober 2023, met bijlage 9 (lees: 16).
1.2.
Op 3 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser01] met mr. Poot en zijn kantoorgenoot mr. S.L. Ketting,
  • [naam02] (commercieel directeur / legal counsel) en [naam03] (portefeuille manager) voor Van der Vorm, met [naam01] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser01] eist Van der Vorm te veroordelen tot betaling aan hem van € 6.836,23 aan schadevergoeding en € 867,34 aan buitengerechtelijke incassokosten, plus de proces- en nakosten. Van der Vorm betwist de eis.
Waar gaat het om?
2.2.
In de badkamer van de woning die [eiser01] van Van der Vorm huurt is een scheur ontstaan in de warmwaterleiding, een flexibele slang, onder de wastafel, waardoor water op de badkamervloer terecht gekomen is. Volgens [eiser01] heeft het ondanks een spoedmelding uren geduurd voordat een loodgieter kwam. Hij heeft zelf geprobeerd de afsluitkraan dicht te draaien maar dat lukte niet, omdat deze verkalkt was. Hierdoor is het water blijven stromen totdat de loodgieter kwam. Daardoor is het water ook de naastgelegen gang ingestroomd, met schade aan de daar gelegen vinylvloer tot gevolg. Ook zegt [eiser01] dat door het voorval schade is ontstaan aan koffers en kleding. Van der Vorm weerspreekt het relaas van [eiser01] , de door hem gestelde schade, de aanwezigheid van een gebrek, het causaal verband tussen het gebrek en de schade, en de toerekenbaarheid daarvan. Ook werpt Van der Vorm aan [eiser01] tegen dat hijzelf niet adequaat heeft gehandeld en de schade niet heeft voorkomen of beperkt.
Wat vindt de kantonrechter
2.3.
De eis wordt afgewezen om de volgende redenen.
2.4
Artikel 7:208 BW stelt als voorwaarde voor een verplichting van de verhuurder tot vergoeding van schade door een gebrek dat na het aangaan van de huurovereenkomst is ontstaan dat het gebrek aan de verhuurder toerekenbaar is. Voor wat betreft de vraag of sprake is van schade die aan Van der Vorm is toe te rekenen rust de stelplicht en bewijslast op [eiser01] .
2.5.
Voordat kan worden toegekomen aan de vraag of en waarvoor Van der Vorm aansprakelijk is, moet eerst voldoende duidelijk zijn wat er feitelijk is gebeurd tussen het moment van het ontdekken van de lekkage en dat van het afsluiten van de watertoevoer. Dit is van belang omdat de schade en het causale verband met de lekkage is betwist en ook de toerekenbaarheid daarvan, en tevens is aangevoerd dat [eiser01] de schade (als daarvan al sprake is) had kunnen voorkomen of beperken. Die duidelijkheid ontbreekt echter.
2.6.
De verklaringen van (de zijde van) [eiser01] wisselen nogal, worden bovendien niet ondersteund door enige concrete aanwijzing, en geven ook anderszins te denken. Wisselend is verklaard over het aantal uren dat het water heeft gelopen. In de dagvaarding is vermeld dat de lekkage is ontstaan rond het middaguur en dat de loodgieter pas om 20:00 uur is gekomen, en dat in de tussentijd de woning onder water is komen te staan. Het creëert het beeld dat het water gedurende acht uur onbelemmerd heeft kunnen stromen de woning in. [eiser01] heeft bij de mondelinge behandeling echter gezegd dat de afsluitkraan omstreeks 14:00 uur dicht was. Bij die gelegenheid heeft zijn gemachtigde echter verklaard dat het vijf kwartier heeft geduurd voordat de watertoevoer afgesloten was, maar is ook een tijdsverloop van een uur genoemd om de kraan dicht te krijgen, terwijl later is gezegd dat de kraan niet 100% dicht ging, zodat water bleef stromen althans doordruppelen. Daar staat tegenover dat Van der Vorm onderbouwd heeft aangevoerd dat de melding van de lekkage om 12:25 uur ontvangen is en dat [eiser01] een e-mailbericht heeft verzonden waarin hij toen te kennen gaf dat het water vijf kwartier gestroomd heeft. [eiser01] geeft ook niet of nauwelijks onderbouwing voor de gestelde aard en omvang van de schade die zou zijn geleden. Daarbij komt dat [eiser01] onvoldoende heeft weersproken dat hij, voor zover van aan Van der Vorm toerekenbare schade, zelf niet adequaat heeft gehandeld. In dit verband is opmerkelijk dat [eiser01] enerzijds heeft verklaard slecht te been te zijn en anderzijds te kennen heeft gegeven dat het afsluiten van de watertoevoer lang geduurd heeft, omdat hij een waterpomptang is gaan kopen in de stad. Daarmee geconfronteerd door Van der Vorm heeft [eiser01] bij de mondelinge behandeling aanvankelijk verklaard dat bij hem beneden (hij woont in een flat) een winkel zit en daarna gezegd dat voor zover hij weet de Hema ook gereedschap verkoopt en dat hij voor zover hij weet de tang daar gekocht heeft. Dit komt weinig geloofwaardig over. Verder geeft te denken dat in de dagvaarding is vermeld dat de lekkage (zeer) heet water betrof en dat [eiser01] bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het gloeiend heet water op kooktemperatuur was, terwijl van algemene bekendheid is dat warm tapwater geen kokend water is. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat [eiser01] en zijn dochter, die zich in de badkamer bevond toen de slang scheurde, niets hebben kunnen doen tegen het stromende warme water, ook niet nadat het zich op de tegelvloer in de badkamer verspreidde, en niet hebben kunnen vermijden dat het water volgens hem over de dorpel de gang instroomde. Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiser01] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Daardoor wordt niet toegekomen aan bewijslevering.
2.7.
[eiser01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Van der Vorm op € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 132,- aan nakosten. Dat is in totaal € 810,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van Van der Vorm worden begroot op € 810,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
465