In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser01] en Van der Vorm Vastgoed B.V. [eiser01] eiste een schadevergoeding van € 6.836,23 en € 867,34 aan buitengerechtelijke incassokosten van zijn verhuurder, Van der Vorm, naar aanleiding van een lekkage in de badkamer van de gehuurde woning. De lekkage was ontstaan door een scheur in de warmwaterleiding onder de wastafel, waardoor water op de badkamervloer en in de gang terechtkwam. [eiser01] stelde dat het lang duurde voordat een loodgieter arriveerde, waardoor de schade verergerde. Van der Vorm betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat [eiser01] zelf niet adequaat had gehandeld om de schade te beperken.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] niet aan zijn stelplicht had voldaan. Er was onvoldoende duidelijkheid over de feitelijke gang van zaken rondom de lekkage en de schade. De verklaringen van [eiser01] waren inconsistent en niet onderbouwd, wat leidde tot twijfels over de toerekenbaarheid van de schade aan Van der Vorm. De kantonrechter concludeerde dat de eis van [eiser01] moest worden afgewezen en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld, die aan de kant van Van der Vorm werden begroot op € 810,-.
De beslissing van de kantonrechter was dat de eis werd afgewezen en dat [eiser01] de proceskosten moest betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.A. Vroom.