ECLI:NL:RBROT:2024:13419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
10-035549-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van hasjiesj met vrijspraak van medeplegen van gekwalificeerde poging tot doodslag en diefstal met geweld

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van 244,6 gram hasjiesj. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 267 dagen. De zaak kwam voort uit een schietpartij op 29 januari 2024, waarbij de aangever met een schotwond werd aangetroffen. De aangever verklaarde dat hij een motor wilde kopen, maar dat hij werd beroofd door twee jongens die hem bedreigden met een vuurwapen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de beroving en stelde dat hij alleen aanwezig was om nepvuurwapens te verkopen aan de aangever. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van medeplegen van gekwalificeerde poging tot doodslag en diefstal met geweld, en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank achtte echter de feiten van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van hasjiesj bewezen, en legde een gevangenisstraf op. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte van de zwaardere feiten werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-035549-24
Datum uitspraak: 19 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. S. Aarts, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

  • vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 267 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden afgeleid. Op 29 januari 2024 komt bij de politie een melding binnen van een schietpartij op de Paul Krugerstraat in Rotterdam. Het slachtoffer (hierna: aangever) bevindt zich inmiddels op de Dordtselaan te Rotterdam. Wanneer de politie daar aankomt treffen zij de aangever aan met een schotwond in zijn linkerborst met uitschot uit de linkerbil. De aangever wordt met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar uiteindelijk blijkt dat er geen vitale organen zijn geraakt.
De aangever heeft verklaard dat hij een motor wilde kopen. Hij is hiervoor in contact gekomen met ‘ [naam] ’ die als tussenpersoon een afspraak met een verkoper heeft gemaakt. Er zou zijn afgesproken dat de aangever € 9.000,- voor de motor zou betalen. De aangever is samen met zijn vrouw (de getuige [naam getuige] ), hun nichtje en ‘ [naam] ’ naar de afgesproken plek, de Paul Krugerstraat te Rotterdam, gereden waar zij twee personen hebben ontmoet: jongen 1 en jongen 2. ‘ [naam] ’ staat op dat moment op een paar meter afstand van de auto en houdt zich afzijdig van wat zich vervolgens bij en in de auto afspeelt. De twee jongens zijn opdringerig en willen het geld van de aangever hebben. Eerst stapt jongen 1 in de auto, maar hij wordt ongeduldig en stapt weer uit. Vervolgens stapt jongen 2 in de auto en gaat jongen 1 in de deuropening staan. Beide jongens uiten mondelinge bedreigingen richting de aangever en de getuige en jongen 1 toont hierbij ook een vuurwapen. Jongen 1 grist vervolgens een geldbedrag uit de handen van de aangever waarna jongen 2 uit de auto wil stappen, terwijl de aangever hem probeert tegen te houden door hem bij zijn jas vast te pakken. Jongen 2 heeft op dat moment zijn hand in zijn jaszak en er gaat een schot af. Deze verklaring van de aangever wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] . Ook zij verklaart dat de aangever een motor wilde kopen, dat daartoe een afspraak is gemaakt met behulp van een tussenpersoon (‘ [naam] ’) en die afspraak is uitgemond in een gewelddadige beroving waarbij geschoten is met een vuurwapen.
De verdachte verklaart daarentegen dat de aangever niet op zoek was naar een motor, maar dat hij door de aangever was benaderd om vuurwapens te kopen. De verdachte is vervolgens in contact gekomen met iemand die nepvuurwapens verkocht, waarna een plan is ontstaan om de aangever op te lichten door die nepwapens als echte vuurwapens te verkopen. De verdachte heeft een afspraak gemaakt om de partijen bijeen te brengen en is met de aangever meegegaan naar de ontmoetingsplaats. Daar hebben zij gewacht tot twee personen naar de auto van de aangever kwamen. De verdachte is vervolgens op enige afstand van de auto gaan staan en heeft zich verder afzijdig gehouden van wat er zich in de auto afspeelde. Op enig moment heeft de verdachte een schot gehoord waarna hij is weggerend.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de aangever en de verdachte vast dat de verdachte de persoon is die door de aangever ‘ [naam] ’ wordt genoemd.
Aan de verdachte is het medeplegen van poging gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van medeplegen geldt een dubbel opzetvereiste. Het opzet van de verdachte moet onder meer gericht zijn op de verwezenlijking van de grondfeiten, in dit geval de gewelddadige beroving en het gebruik van het vuurwapen met potentieel dodelijk letsel bij de aangever, als gevolg.
De rechtbank acht op grond van het dossier aannemelijk dat, hoewel de aangever dit stellig ontkent, de aangever geen motor, maar vuurwapens wilde kopen. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de verdachte wist dat de aangever beroofd zou worden, dat hierbij echte vuurwapens meegenomen zouden worden en dat deze zo nodig gebruikt zouden worden. De verdachte bevond zich ten tijde van de beroving op afstand van de auto en heeft zich afzijdig gehouden van wat zich in de auto heeft afgespeeld. De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling is geweest dat de aangever opgelicht zou worden door hem nepvuurwapens te verkopen in plaats van echte vuurwapens. Hieruit kan nog niet worden afgeleid dat het opzet van de verdachte gericht was op de ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de voor medeplegen vereiste opzet niet uitsluitend kan worden aangenomen op de veronderstelling dat bij het oplichten van personen het in de lijn der verwachting ligt dat over en weer wapens worden meegebracht en deze zo nodig worden ingezet, noch dat aan alle deelnemers aan die oplichting het meebrengen van een wapen bekend gemaakt zal zijn. Hiervoor is aanvullend bewijs nodig, dat hier ontbreekt. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 3 en 4
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3
hij
op 05 februari 2024 te Rotterdam
een wapen in de zin artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een omgebouwd gaspistool
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad;
4
hij
op 5 februari 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
244,6 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en 244,6 gram hasj in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het kan leiden tot het gebruik daarvan met alle gevolgen van dien, hetgeen ook uit het onderhavige dossier blijkt. Hiertegen moet dan ook streng worden opgetreden. Het gebruik van hasj kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van gebruikers en de handel in hasj gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2024 volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 december 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Vanwege de proceshouding van de verdachte kan geen uitsluitsel worden gegeven over delict gerelateerde factoren. Niet uitgesloten wordt dat er sprake is van financiële motieven, een negatief sociaal netwerk en/of een pro-criminele houding. Mogelijk beschermend is dat de verdachte in het dagelijks leven maatschappelijk geaccepteerde doelen lijkt na te streven. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. L.C. van Leeuwen, ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 11.857,- aan materiële schade en een vergoeding van € 7.000 aan immateriële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 2.955,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500 aan immateriële schade.
De benadeelde partijen worden in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen en de verdachte dragen ieder de eigen kosten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 267 (tweehonderdzevenenzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging,
als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht,
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2
hij
op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de Paul Krugerstraat, althans een openbare weg(en)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
9.000 euro, althans een groot geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich op te dringen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) een agressieve/intimiderende houding jegens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan te nemen en/of
- het geld uit de hand(en) van die [slachtoffer 1] te rukken/trekken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen / voor te houden en/of
- met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
* "Geef geld" en/of
* "Ik ga je schieten" en/of
* "Ik heb ook een kogelvrijvest aan. Ik heb hier twee soldaten in de wijk staan als je moeilijk gaat doen" en/of
* "Geef geld, laten we het niet moeilijker maken dan het is, ik ben niet bang om te schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
hij
op of omstreeks 05 februari 2024 te Rotterdam
een wapen in de zin artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een omgebouwd gaspistool
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad;
4
hij
op of omstreeks 5 februari 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 244,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.