ECLI:NL:RBROT:2024:13418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
10-071767-24; 10-223327-24 (ttz gev) / TUL: 10-339825-21; 10-131221-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en de voortgezette handeling van medeplegen van diefstal met geweld en medeplegen van poging tot doodslag

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, medeplegen van diefstal met geweld en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. De zaak kwam aan het licht na een schietpartij op 29 januari 2024 in Rotterdam, waarbij de aangever met een schotwond werd aangetroffen. De verdachte en medeverdachten waren betrokken bij een gewelddadige beroving die plaatsvond onder het voorwendsel van een motorverkoop. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren, ondanks inconsistenties over de details van de gebeurtenis. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde opzet op de dood van de aangever, maar de rechtbank achtte wel voorwaardelijk opzet bewezen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien het gebruik van een vuurwapen en de impact op de slachtoffers, die nog steeds met de gevolgen van de gebeurtenis kampen. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat de rechtbank in strafverzwarende zin meebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat zij zich in een criminele situatie bevonden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10-071767-24; 10-223327-24 (ttz gev)
Parketnummers vorderingen TUL: 10-339825-21; 10-131221-23
Datum uitspraak: 19 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. D.A.J. Spierings, advocaat te Apeldoorn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummers 10-339825-21 en 10-131221-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Parketnummer 10-071767-24
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verklaringen van de aangever zijn niet betrouwbaar: zo is de verklaring van de aangever dat hij een motor wilde kopen ongeloofwaardig nu uit de verklaringen van de verdachten en de rest van het dossier blijkt dat aangever vuurwapens wilde kopen en er dus sprake was van een vuurwapendeal. De aangever heeft daarnaast wisselend verklaard over hoe er geschoten zou zijn. Wel is de aangever stellig in zijn verklaring dat de verdachte met zijn linkerhand geschoten zou hebben. Het is fysiek onmogelijk om met de linkerhand met een vuurwapen, dat in de rechterjaszak zit, aan de overzijde door de linkerborst van de aangever te schieten. Het scenario dat de verdachte schetst, namelijk dat de aangever zelf naar de rechterjaszak van verdachte heeft gegrepen en hierbij in de trekker van het vuurwapen heeft gegrepen is veel geloofwaardiger. Dit past namelijk ook bij de schotbaan van de kogel die de aangever heeft geraakt. Het enkele feit dat de verdachte een vuurwapen bij zich had is onvoldoende om opzet op de dood te kunnen aannemen. Ook voor de diefstal met geweld is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft verklaard dat hij nepwapens bij de aangever heeft achtergelaten. Gelet daarop is er geen sprake van een beroving, maar hooguit van oplichting hetgeen niet ten laste is gelegd. Het dossier biedt aanknopingspunten dat de verdachte de nepvuurwapens en zijn telefoon in de Maas heeft gegooid voordat de politie kwam.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden afgeleid. Op 29 januari 2024 komt bij de politie een melding binnen van een schietpartij op de Paul Krugerstraat in Rotterdam. Het slachtoffer (hierna: aangever) bevindt zich inmiddels op de Dordtselaan te Rotterdam. Wanneer de politie daar aankomt treffen zij de aangever aan met een schotwond in zijn linkerborst met uitschot uit de linker bil. De aangever wordt met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar uiteindelijk blijkt dat er geen vitale organen zijn geraakt.
De aangever heeft verklaard dat hij een motor wilde kopen. Hij is hiervoor in contact gekomen met ‘ [naam] ’ die als tussenpersoon een afspraak met een verkoper heeft gemaakt. Er zou zijn afgesproken dat de aangever € 9.000,- voor de motor zou betalen. De aangever is samen met zijn vrouw (de getuige [naam getuige] ), hun nichtje en ‘ [naam] ’ naar de afgesproken plek, de Paul Krugerstraat te Rotterdam, gereden waar zij uiteindelijk twee personen ontmoeten: jongen 1 en jongen 2. ‘ [naam] ’ staat op dat moment naast de auto en houdt zich afzijdig van wat zich vervolgens afspeelt. De twee jongens zijn opdringerig en willen het geld van de aangever hebben. Eerst stapt jongen 1 in de auto, maar hij wordt ongeduldig en stapt weer uit. Vervolgens stapt jongen 2 in de auto en gaat jongen 1 in de deuropening staan. Beide jongens uiten mondelinge bedreigingen richting de aangever en de getuige en jongen 1 toont hierbij ook een vuurwapen. Jongen 1 grist vervolgens een geldbedrag uit de handen van de aangever waarna jongen 2 uit de auto wil stappen, terwijl de aangever hem probeert tegen te houden door hem bij zijn jas vast te pakken. Jongen 2 heeft op dat moment zijn hand in zijn jaszak en er gaat een schot af. De verklaring van de aangever wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] . Ook zij verklaart dat de aangever een motor wilde kopen, dat daartoe een afspraak is gemaakt met behulp van een tussenpersoon en dat die afspraak is uitgemond in een gewelddadige beroving waarbij geschoten is met een vuurwapen.
Gedurende het politieonderzoek worden er drie verdachten aangehouden, namelijk de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij verklaren dat zij inderdaad op 29 januari 2024 op de Paul Krugerstraat te Rotterdam aanwezig waren. Over de aanleiding van de ontmoeting en wat zich daar is voorgevallen verklaren zij verschillend. [medeverdachte 1] verklaart dat de aangever vuurwapens wilde kopen en dat hij daartoe een ontmoeting met een verkoper heeft opgezet. Die persoon zou hem echter geen echte, maar nepvuurwapens verkopen. [medeverdachte 1] verklaart dat hij wel is meegegaan naar de afspraak, maar zich verder van de situatie afzijdig heeft gehouden. De verdachte verklaart dat hij bij de aangever in de auto is gestapt, dat hij een geldbedrag van € 4.500,- van de aangever heeft gekregen voor de vuurwapens en dat de aangever er vervolgens achter kwam dat de vuurwapens nep waren. De verdachte heeft geprobeerd uit de auto te komen, maar de aangever pakte hem vast bij zijn rechterjaszak om hem tegen te houden. De verdachte had een vuurwapen in zijn jaszak zitten dat hierdoor is afgegaan. De verdachte is weggerend en heeft het geldbedrag meegenomen. [medeverdachte 2] verklaart dat hij als bodyguard is meegegaan naar de afspraak. Hij zegt niet in de auto te zijn geweest, maar verklaart slechts naast de auto te hebben gestaan en niet te hebben gezien wat zich in de auto heeft afgespeeld.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van zowel de aangever en de getuige [naam getuige] als de verklaringen van de verdachten zelf vast dat ‘ [naam] ’ de medeverdachte [medeverdachte 1] is, dat jongen 1 de medeverdachte [medeverdachte 2] is en dat de verdachte jongen 2 is.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en getuige [naam getuige]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangever en de getuige [naam getuige] betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. De rechtbank acht de verklaringen op het punt van de aanleiding van de afspraak niet geloofwaardig. Het dossier biedt meer dan voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de aangever geen motor, maar vuurwapens wilde aankopen. Dit brengt echter nog niet zonder meer mee dat de verklaringen van de aangever en zijn partner in zijn geheel onbetrouwbaar zijn. Het feit dat de aangever en zijn vrouw over de aard van de deal liegen, ziet naar het oordeel van de rechtbank vooral op het feit dat zij hiermee ook eigen strafrechtelijk verwijtbaar handelen zouden moeten erkennen, maar hoeft geen afbreuk te doen aan de feitelijke gang van zaken rondom die deal.
De rechtbank acht de verklaringen, daar waar deze gaan over de beroving zelf, de hierbij geuite bedreigingen en het gebruikte geweld wel degelijk betrouwbaar. Dat over de wijze waarop het schieten in de auto enige verschillen in de verklaringen bestaan kan worden verklaard door de chaotische situatie en de stress en paniek bij betrokkenen op dat het moment. De verklaringen zijn voor het overige consistent als het gaat om welke personen aanwezig waren, wat de onderlinge rolverdeling is geweest, dat de aangever op gewelddadige wijze van zijn geld is beroofd en dat er geschoten is. De verklaringen van de aangever en de getuige ondersteunen elkaar bovendien op belangrijke punten. De rechtbank bezigt deze verklaringen daarom voor het bewijs.
Diefstal met geweld (feit 2)
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de aangever, de getuige en de verdachte bewezen dat een geldbedrag van de aangever is weggenomen. Omdat de rechtbank de verklaring van de aangever op het punt van de aankoop van de motor niet geloofwaardig acht, kan ook niet vastgesteld worden dat het weggenomen bedrag daadwerkelijk € 9.000,- is geweest. De rechtbank stelt gelet op de verklaring van de verdachte wel vast dat er in elk geval een geldbedrag van € 4.500,- weggenomen is. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige volgt dat dit gepaard gegaan is met geweld en bedreigingen. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat het feit dat het originele plan van de verdachten wellicht was om de aangever op te lichten, maar dat brengt niet mee dat hetgeen feitelijk is gebeurd niet gekwalificeerd mag worden als een diefstal met geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierna zal overwegen, namelijk dat niet vastgesteld kan worden dat er gericht op de aangever is geschoten, acht de rechtbank niet bewezen dat er geschoten is met het oogmerk de diefstal voor te bereiden, te vergemakkelijken, de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. De verdachte wordt van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Poging tot (gekwalificeerde) doodslag (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte een vuurwapen in zijn rechterjaszak had en dat met dit vuurwapen door de jas heen geschoten is. Dit past ook bij de waargenomen beschadigingen aan de jas van de verdachte. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard en voorgedaan dat hij zijn jas dichtgeritst aan had en de zakken in die jas boven zijn heupen zaten. Dit impliceert dat de loop van het vuurwapen in die zak tegen het lichaam van de verdachte werd gedrukt en de loop van dat vuurwapen niet, zoals de verdediging kennelijk aanneemt, op de aangever gericht was op het moment dat ze naast elkaar in de auto zaten net voordat de verdachte wilde uitstappen. Hij stapte immers aan de linkerzijde uit, komende van de achterbank, waar rechts naast hem de aangever zat. De rechtbank acht het daarnaast onwaarschijnlijk dat de aangever het vuurwapen aan de buitenkant van de jas van verdachte vastgepakt zou hebben, al doende de loop omgedraaid zou hebben en vervolgens de trekker zou hebben overgehaald terwijl hij tegelijkertijd de verdachte naar zich toe probeerde te trekken. Niet alleen is het draaien van het wapen op deze wijze zeer onwaarschijnlijk, het overhalen van de trekker geschiedt ook nog eens in tegengestelde richting wanneer de loop zou zijn gericht op het slachtoffer en dat past niet bij een trekkende beweging door het slachtoffer aan de jas van de verdachte. De rechtbank acht de suggestie van de verdachte, inhoudende dat de aangever het vuurwapen zelf heeft laten afgaan door aan zijn jas te trekken dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt wel vast dat de verdachte, zoals de aangever ook verklaart, zijn hand in zijn jaszak heeft gehad. Daarbij constateert de rechtbank dat hij zijn rechterhand/vinger bij de trekker van het kennelijk reeds doorgeladen vuurwapen moet hebben gehad en dat de trekker door hem is overgehaald. Het feit dat de aangever verklaart dat de verdachte met zijn linkerhand heeft geschoten merkt de rechtbank aan als een vergissing, die zich laat verklaren doordat de aangever zich tegenover de verdachte bevond en met de ‘linkerhand’ bedoeld zal hebben: de hand die vanuit
zijngezichtspunt de linkerhand was, hetgeen gezien bovenstaande vaststellingen dus de rechterhand van de verdachte moet zijn geweest.
Bovenstaande conclusie brengt echter niet met zich mee dat vastgesteld kan worden dat de verdachte bewust en gericht op de aangever heeft geschoten. Het is namelijk niet uitgesloten dat de verdachte de trekker per ongeluk heeft overgehaald toen hij zijn hand om het vuurwapen had en de aangever aan hem trok, wat gezien de posities van de verdachte en de aangever aan zijn rechterarm moet zijn geweest, terwijl zijn rechterhand met het wapen in de rechterjaszak zat. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van de aangever, noch dat de verdachte met het schieten het oogmerk heeft gehad de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld voor te bereiden, te vergemakkelijken, straffeloosheid te verzekeren of het bezit van het gestolene te verzekeren. De rechtbank acht daarentegen wel bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Doordat de verdachte in een zeer kleine ruimte (op de achterbank van een auto) op gewelddadige wijze de aangever wilde beroven, waarbij hij een doorgeladen vuurwapen in zijn jaszak droeg en dit wapen tijdens een worsteling met de aangever vasthield, heeft hij de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat dit vuurwapen af zou gaan, waardoor de aangever dodelijk geraakt zou kunnen worden. De verdachte heeft dit aanmerkelijke risico op de koop toe genomen en ook bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever.
Medeplegen
De rechtbank acht ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte [medeverdachte 2] . Er is in de kern sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van de feiten. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige [naam getuige] volgt dat beide verdachten het geld van de aangever wilden hebben dat beide verdachten hiertoe mondelinge bedreigingen hebben geuit in de auto en dat beide verdachten een vuurwapen bij zich hadden en dat de medeverdachte dat vuurwapen toen ook ter plekke heeft getoond.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag en diefstal met geweld. De verweren van de verdediging worden verworpen. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte bij het begaan van de poging tot doodslag het oogmerk heeft gehad de diefstal met geweld voor te bereiden of te vergemakkelijken, straffeloosheid te verzekeren of het bezit van het gestolene te verzekeren. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
4.1.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 29 januari 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij
op 29 januari 2024 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten
de Paul Krugerstraat, tezamen en in vereniging met een ander,
4.5euro dat geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
enom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich op te dringen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
-(daarbij) een agressieve/intimiderende houding jegens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan te nemen en- het geld uit de hand(en) van die [slachtoffer 1] te rukken/trekken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen / voor te houden en
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
* "Geef geld" en
* "Ik ga je schieten" en
* "Ik heb ook een kogelvrijvest aan. Ik heb hier twee soldaten in de wijk staan als je moeilijk gaat doen" en
* "Geef geld, laten we het niet moeilijker maken dan het is, ik ben niet bang om te schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Parketnummer 10-223327-24
4.2.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10-223327-24 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.2.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
hij
in de periode van 01 maart 2024 tot en met 03 maart 2024 te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk: GLOCK, type: 45, kaliber: 9 millimeter
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie
in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10-071767-24
De voortgezette handeling van
1.
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en

2.medeplegen van poging tot doodslag

10-223327-24
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving. De verdachten hebben beiden een vuurwapen meegenomen naar deze beroving en met het vuurwapen van de verdachte is ook daadwerkelijk een kogel door het lichaam van de aangever geschoten. Dat de aangever nog leeft en dat er geen vitale lichaamsdelen zijn geraakt is een wonder en niet aan het handelen van de verdachten te danken. De aangever en zijn vrouw kampen nog dagelijks met lichamelijke en geestelijke klachten. De rechtbank acht het extra kwalijk dat bij de beroving het zevenjarige nichtje van de aangever en zijn vrouw aanwezig was en dat dit de verdachten er niet van weerhouden heeft om geweld en zelfs een vuurwapen te gebruiken. De verdachten hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin. De rechtbank acht het ook kwalijk dat de verdachte ruim een maand na deze gewelddadige overval opnieuw een vuurwapen voorhanden heeft gehad op de openbare weg. Dit terwijl de verdachte zich gelet op het voorgaande bewust moet zijn geweest van het risico van het voorhanden hebben van een vuurwapen, namelijk dat dit kan leiden tot het gebruik daarvan met alle gevolgen van dien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 november 2024. De reclassering maakt zich zorgen over de houding van de verdachte. Er is sinds 2021 sprake van begeleiding door de jeugdreclassering. De verdachte geeft geen openheid over zijn leefgebieden en zwijgt over delicten waarvoor hij is veroordeeld. Hij laat geen spijt of berouw zien en staat niet open voor gedragsinterventies of begeleidingstrajecten. De eerder ingezette interventies hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Hoewel de reclassering gelet op de ontkennende houding van de verdachte het recidiverisico niet kan inschatten, maakt de reclassering zich grote zorgen over de kans op toekomstig delictgedrag. Zij zien risico’s in het psychosociaal welzijn van de verdachte, in zijn sociaal netwerk en in zijn houding. Omdat de reclassering onvoldoende zicht heeft op het psychosociaal functioneren en op welke interventies geïndiceerd zouden zijn en omdat de verdachte niet open staat voor een begeleidings- of behandelingstraject, worden er geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. L.C. van Leeuwen, ter zake van de onder parketnummer 10-071767-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 11.857,- aan materiële schade en een vergoeding van € 7.000 aan immateriële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 2.955,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500 aan immateriële schade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel de vorderingen onderbouwd zijn, hierin niet is meegenomen dat de benadeelde partijen ook schuld hebben aan het ontstaan van de schade. Zij hebben zich immers door in het illegale circuit vuurwapens te willen kopen in een situatie gebracht waarbij een kans bestaat dat het fout gaat en dat er schade ontstaat. Omdat de vraag of, en zo ja, in hoeverre dit gegeven het recht op schadevergoeding beïnvloedt kan de officier van justitie zich voorstellen dat de rechtbank van oordeel is dat dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Mocht de rechtbank toch een deel van de vorderingen toewijzen dan verzoekt de officier van justitie een bepaalde mate van correctie toe te passen.
8.3.
Standpunt verdediging
Primair is verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in de vorderingen omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Meer subsidiair is verzocht om de immateriële schade fors te matigen en delen van de vorderingen af te wijzen. Met betrekking tot de kosten van de chiropractor van [slachtoffer 2] en de kosten van de psycholoog van beide benadeelde partijen ontbreekt namelijk een causaal verband met de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het geldbedrag dat zou zijn weggenomen geldt dat het aannemelijk is dat dit geld een criminele herkomst dan wel bestemming heeft.
8.4.
Beoordeling
De benadeelde partijen hebben zich door vuurwapens te willen kopen in het criminele circuit, in een situatie gebracht waarbij zij het voorzienbare risico hebben gelopen dat deze situatie tot geweld en schade zou leiden. De vraag in hoeverre het ontstaan en de hoogte van de geclaimde schade mede het gevolg is van het handelen van de benadeelde partijen zelf kan niet worden beantwoord zonder nader onderzoek. Dit onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partijen en de verdachte dragen ieder de eigen kosten.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
9.1.1.
Parketnummer 10-339825-21
Bij vonnis van 25 juli 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het medeplegen van diefstal met geweld, diefstal met valse sleutels en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 oktober 2023.
9.1.2.
Parketnummer 131221-23
Bij vonnis van 16 augustus 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van het wederrechtelijk verblijven op een besloten haventerrein veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 102 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 oktober 2023.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de proeftijd te verlengen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van de vonnissen en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verlengen. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeelten van de bij de vonnissen aan de verdachte opgelegde straffen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 56, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 75 (vijfenzeventig) dagen, van de bij vonnis met parketnummer 10-339825-21 van 25 juli 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, van de bij vonnis met parketnummer 10-131221-23 van 16 augustus 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10-071767-24
1
hij
op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging,
als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht,
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2
hij
op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten
de Paul Krugerstraat, althans een openbare weg(en)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
9.000 euro, althans een groot geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich op te dringen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
-(daarbij) een agressieve/intimiderende houding jegens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan te nemen en/of
- het geld uit de hand(en) van die [slachtoffer 1] te rukken/trekken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen / voor te houden en/of
- met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
* "Geef geld" en/of
* "Ik ga je schieten" en/of
* "Ik heb ook een kogelvrijvest aan. Ik heb hier twee soldaten in de wijk staan als je moeilijk gaat doen" en/of
* "Geef geld, laten we het niet moeilijker maken dan het is, ik ben niet bang om te schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Parketnummer 10-223327-24
hij
in of omstreeks de periode van 01 maart 2024 tot en met 03 maart 2024 te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk: GLOCK, type: 45, kaliber: 9 millimeter
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie
in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter,
voorhanden heeft gehad.