In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte seksuele handelingen heeft verricht tegen de wil van de aangeefster. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 28 juni 2022 tijdens een bedrijfsuitje van het politiebasisteam, waar zowel de verdachte als de aangeefster aanwezig waren. De aangeefster verklaarde dat de verdachte op een partyboot zijn hand onder haar jurk had gestoken en haar vagina had betast, wat zij als een seksuele handeling tegen haar wil beschouwde. De verdachte ontkende echter deze beschuldigingen en verklaarde dat hij de aangeefster slechts kort had aangeraakt om zijn evenwicht te bewaren en om haar te helpen omdat hij dacht dat ze dreigde weg te vallen door alcoholgebruik.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen zorgvuldig gewogen. Hoewel meerdere getuigen bevestigden dat de verdachte zijn hand op het been van de aangeefster had gelegd en deze omhoog bewoog, was er geen steunbewijs dat de verdachte daadwerkelijk seksuele handelingen had verricht. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de handelingen van de verdachte bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de verkrachting.
Wat betreft de aanranding oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de aangeefster de handelingen tegen haar wil had ondergaan. Getuigen verklaarden dat er een gezellige en flirterige sfeer was tussen de verdachte en de aangeefster, en dat de aanrakingen niet als ongewenst werden ervaren. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster hadden plaatsgevonden, dit niet kenbaar was voor de verdachte. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het geding, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.