4.2.Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden afgeleid. Op 29 januari 2024 komt bij de politie een melding binnen van een schietpartij op de Paul Krugerstraat in Rotterdam. Het slachtoffer (hierna: de aangever) bevindt zich inmiddels op de Dordtselaan te Rotterdam. Wanneer de politie daar aankomt treffen zij de aangever aan met een schotwond in zijn linkerborst met uitschot uit de linkerbil. De aangever wordt met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar uiteindelijk blijkt dat er geen vitale organen zijn geraakt.
De aangever heeft verklaard dat hij een motor wilde kopen. Hij is hiervoor in contact gekomen met ‘ [naam] ’ die als tussenpersoon een afspraak met een verkoper heeft gemaakt. Er zou zijn afgesproken dat de aangever € 9.000,- voor de motor zou betalen. De aangever is samen met zijn vrouw (de getuige [naam getuige] ), hun nichtje en ‘ [naam] ’ naar de afgesproken plek, de Paul Krugerstraat, gereden waar zij uiteindelijk twee personen ontmoeten: jongen 1 en jongen 2. ‘ [naam] ’ staat op dat moment naast de auto en houdt zich afzijdig van wat zich vervolgens afspeelt. De twee jongens zijn opdringerig en willen het geld van de aangever hebben. Eerst stapt jongen 1 in de auto, maar hij wordt ongeduldig en stapt weer uit. Vervolgens stapt jongen 2 in de auto en gaat jongen 1 in de deuropening staan. Beide jongens uiten mondelinge bedreigingen richting de aangever en de getuige en jongen 1 toont hierbij ook een vuurwapen. Jongen 1 grist vervolgens een geldbedrag uit de handen van de aangever waarna jongen 2 uit de auto wil stappen, terwijl de aangever hem probeert tegen te houden door hem bij zijn jas vast te pakken. Jongen 2 heeft op dat moment zijn hand in zijn jaszak en er gaat een schot af. Deze verklaring van de aangever wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] . Ook zij verklaart dat de aangever een motor wilde kopen, dat daartoe een afspraak is gemaakt met behulp van een tussenpersoon en dat die afspraak is uitgemond in een gewelddadige beroving waarbij geschoten is met een vuurwapen.
Gedurende het politieonderzoek worden drie verdachten aangehouden, namelijk de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij verklaren dat zij inderdaad op 29 januari 2024 op de Paul Krugerstraat aanwezig waren. Over de aanleiding van de ontmoeting en wat zich daar is voorgevallen verklaren zij verschillend. [medeverdachte 1] verklaart dat de aangever vuurwapens wilde kopen en dat hij daartoe een ontmoeting heeft met een verkoper heeft opgezet. Die persoon zou hem echter geen echte, maar nepvuurwapens verkopen. [medeverdachte 1] verklaart dat hij wel is meegegaan naar de afspraak, maar zich verder van de situatie afzijdig heeft gehouden. De medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart dat hij bij de aangever in de auto is gestapt, dat hij een geldbedrag van € 4.500,- van de aangever heeft gekregen voor de vuurwapens en dat de aangever er vervolgens achter kwam dat de vuurwapens nep waren. Hij heeft geprobeerd uit de auto te komen, maar de aangever pakte hem vast bij zijn rechterjaszak om hem tegen te houden. [medeverdachte 2] had een vuurwapen in zijn jaszak zitten dat hierdoor is afgegaan. Hij is weggerend en heeft het geldbedrag meegenomen. De verdachte verklaart dat hij als bodyguard is meegegaan naar de afspraak. Hij had geen wapen bij zich, wist niet wat er zou gaan gebeuren en wist niet dat [medeverdachte 2] een vuurwapen bij zich had. De verdachte zegt niet in de auto te zijn geweest maar verklaart slechts naast de auto te hebben gestaan en niet te hebben gezien wat zich in de auto heeft afgespeeld.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van zowel de aangever en de getuige [naam getuige] als de verklaringen van de verdachten zelf vast dat ‘ [naam] ’ de medeverdachte [medeverdachte 1] is, dat door de aangever en [naam getuige] aangeduide jongen 1 de verdachte Leter is en dat jongen 2 de medeverdachte [medeverdachte 2] betreft.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en getuige [naam getuige]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangever en de getuige [naam getuige] betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. De rechtbank acht de verklaringen op het punt van de aanleiding van de afspraak niet geloofwaardig. Het dossier biedt meer dan voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de aangever geen motor, maar vuurwapens wilde kopen. Dit brengt echter nog niet zonder meer mee dat de verklaringen van de aangever en zijn partner in zijn geheel onbetrouwbaar zijn. Het feit dat de aangever en zijn vrouw over de aard van de deal liegen, ziet naar het oordeel van de rechtbank vooral op het feit dat zij hiermee ook eigen strafrechtelijk verwijtbaar handelen zouden moeten erkennen, maar hoeft geen afbreuk te doen aan de feitelijke gang van zaken rondom die deal.
De rechtbank acht de verklaringen, daar waar deze gaan over de beroving zelf, de hierbij geuite bedreigingen en het gebruikte geweld wel degelijk betrouwbaar. Dat over de wijze waarop het schieten in de auto enige verschillen in de verklaringen bestaan, kan worden verklaard door de chaotische situatie en de stress en paniek bij betrokkenen op dat het moment. De verklaringen zijn voor het overige consistent als het gaat om welke personen aanwezig waren, wat de onderlinge rolverdeling is geweest, dat de aangever op gewelddadige wijze van zijn geld is beroofd en dat er geschoten is. De verklaringen van de aangever en de getuige ondersteunen elkaar bovendien op belangrijke punten. De rechtbank bezigt deze verklaringen daarom voor het bewijs.
Diefstal met geweld (feit 2)
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de aangever, de getuige en de medeverdachte [medeverdachte 2] bewezen dat een geldbedrag van de aangever is weggenomen. Omdat de rechtbank de verklaring van de aangever op het punt van de aankoop van de motor niet geloofwaardig acht, kan ook niet vastgesteld worden dat het weggenomen bedrag daadwerkelijk € 9.000,- is geweest. De rechtbank stelt gelet op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] daarom vast dat in elk geval een geldbedrag van € 4.500,- weggenomen is.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij geen wetenschap had van de beroving en dat hij zich hiervan afzijdig heeft gehouden, niet aannemelijk. Zowel de aangever en de getuige als de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben immers verklaard dat ook de verdachte in de auto van de aangever is geweest. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige volgt dat zowel de medeverdachte als de verdachte er beiden op uit waren om het geld van de aangever weg te nemen en daartoe mondelinge bedreigingen hebben geuit. Zowel de aangever als de getuige verklaren ook dat de verdachte een vuurwapen bij zich had, dat hij dit heeft getoond en gericht heeft op de getuige. Dit past ook bij de rol van een bodyguard in het criminele circuit. Ook verklaren zij dat de verdachte geld uit de handen van de aangever heeft gegrist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de beroving. De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht hierbij niet bewezen dat gericht op de aangever is geschoten met het oogmerk de diefstal voor te bereiden, te vergemakkelijken, de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. De verdachte wordt van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Poging tot doodslag (feit 1)
Aan de verdachte is het medeplegen van poging (gekwalificeerde) doodslag ten laste gelegd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] een vuurwapen in zijn jaszak had dat, toen de aangever wilde voorkomen dat de verdachten met zijn geld weg zouden gaan, is afgegaan, waardoor de aangever is geraakt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre het opzet van de verdachte gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte hierop ‘vol’ opzet heeft gehad. De rechtbank acht daarentegen wel bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet daartoe heeft gehad. De verdachte en de medeverdachte hebben de aangever, die vuurwapens wilde kopen, willen beroven van zijn geld. Bij een dergelijke gewelddadige beroving, zeker wanneer het een vuurwapendeal betreft, ligt het voor de hand dat zekerheidshave vuurwapens worden meegenomen en dat ook deze worden gebruikt om mee te dreigen of om te reageren wanneer het beoogde slachtoffer met een gewelddadige reactie zou reageren. Dit wordt onderstreept door het feit dat ook de verdachte een vuurwapen bij zich had, dat hij aan de aangever en de getuige heeft getoond. De verdachte heeft daarmee het risico dat de beroving zou leiden tot een gewelddadige confrontatie waarbij de vuurwapens daadwerkelijk gebruikt zouden worden en waarbij de aangever in een schietpartij in de [naam] en beperkte ruimte van een auto zou kunnen overlijden op de koop toe genomen en hij heeft die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever.
Omdat niet vastgesteld kan worden dat gericht op de aangever is geschoten en omdat vol opzet bij de verdachte daarop ontbreekt acht de rechtbank niet bewezen dat bij het schieten het oogmerk heeft bestaan om de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld voor te bereiden, te vergemakkelijken, straffeloosheid te verzekeren of het bezit van het gestolene te verzekeren. De verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.