In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en ingeschreven op een adres in Rotterdam, heeft de rechtbank Rotterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het bezit van kinderpornografie, het vertonen van pornografie aan een minderjarige en het ongevraagd toezenden van pornografie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Tijdens de zitting op 25 oktober 2024 werd het bewijs besproken, waaronder het aantreffen van een groot aantal pornografische afbeeldingen op de telefoon van de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal op zijn telefoon. De verdachte verklaarde dat hij lid was van een Whatsappgroep waarin veel pornografisch materiaal werd gedeeld, en dat hij niet alle afbeeldingen had bekeken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij kinderporno in bezit had.
Met betrekking tot de beschuldiging van het vertonen van pornografie aan een minderjarige, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de ontvanger van de afbeeldingen jonger was dan zestien jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten. Daarnaast werden de in beslag genomen telefoons, waarop kinderpornografisch materiaal was aangetroffen, onttrokken aan het verkeer, ongeacht de vrijspraak van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen in strijd is met de wet en het algemeen belang.