ECLI:NL:RBROT:2024:13398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
11282846 CV EXPL 24-21433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident en hoofdzaak over voorlopige voorziening en leaseovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2024, is een vordering tot voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres, ABN AMRO Asset Based Finance N.V., had een verzoek ingediend om gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam B], te veroordelen tot afgifte van een bedrijfsauto en betaling van diverse bedragen. De achtergrond van het geschil betreft een financiële leaseovereenkomst die gedaagde op 8 april 2021 had gesloten met LFH Lease B.V. ABN AMRO heeft deze overeenkomst overgenomen en gedaagde is in verzuim geraakt door het niet betalen van de maandelijkse leasetermijnen. ABN AMRO vorderde onder andere de beëindiging van de overeenkomst en de afgifte van de auto, maar gedaagde betwistte de hoogte van de schadevergoeding en de noodzaak tot inlevering van de auto, omdat dit zijn inkomsten zou schaden.

De kantonrechter heeft in het incident geoordeeld dat ABN AMRO onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. De rechter overwoog dat de waardevermindering van de auto voor rekening van gedaagde komt en dat het belang van ABN AMRO beperkt is. Gedaagde heeft aangegeven dat zijn inkomen afhankelijk is van de auto, wat ook meegewogen is in de beslissing. De vordering tot voorlopige voorziening is afgewezen en ABN AMRO is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die op € 0,- zijn vastgesteld. De kantonrechter heeft aangegeven dat de hoofdzaak op een zitting besproken zal worden, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten toe te lichten en te onderzoeken of er een oplossing kan worden gevonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11282846 CV EXPL 24-21433
datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ABN AMRO Asset Based Finance N.V.,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: [persoon A] ,
tegen
[persoon B], handelend onder de naam [handelsnaam B] ,
woonplaats: Berkel en Rodenrijs,
gedaagde in de hoofdzaak en het incident,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ABN AMRO’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2024 met daarin een incidentele vordering ex artikel 223 Rv, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord.

2.De feiten

2.1.
[persoon B] heeft op 8 april 2021 een financiële leaseovereenkomst gesloten met LFH Lease B.V. voor een bedrijfsauto met het kenteken [kentekennummer] . Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. ABN AMRO heeft de overeenkomst en alle daaraan verbonden rechten overgenomen van LFH Lease B.V en heeft dit per brief van 31 mei 2024 aan [persoon B] doorgegeven.
2.2.
De looptijd van de overeenkomst is 58 maanden. De maandelijkse leasetermijn is € 606,00 exclusief btw en dit bedrag moet elke maand vooruit betaald worden. De totale leaseprijs is € 35.148,00 exclusief btw.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
ABN AMRO eist - samengevat - in de hoofdzaak bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat de overeenkomst is beëindigd;
  • [persoon B] te veroordelen tot afgifte van de bedrijfsauto op straffe van een dwangsom;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 17.629,12 met rente over € 16.886,08, met aftrek van de verkoopopbrengst als de bedrijfsauto door Hiltermann wordt verkocht;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 2.847,70 als hij de bedrijfsauto over wil nemen;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 2.697,91 aan buitengerechtelijke incassokosten met rente;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 1.040,60 als ABN AMRO tot inname van de bedrijfsauto moet overgaan;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 217,80 als ABN AMRO tot aangifte bij de politie moet overgaan;
  • [persoon B] te veroordelen in de proceskosten met rente.
3.2.
ABN AMRO baseert de eis op het volgende. [persoon B] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst, omdat hij de maandelijkse leasetermijnen van oktober 2023 tot en met mei 2024 niet heeft betaald. [persoon B] heeft ondanks meerdere sommaties niet betaald en is daarom in verzuim. De (incasso)gemachtigde heeft daarom namens ABN AMRO de overeenkomst op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden per 31 mei 2024 (vroegtijdig) beëindigd. [persoon B] moet de bedrijfsauto inleveren, de achterstallige leasetermijnen betalen en een schadevergoeding betalen vanwege het vroegtijdig beëindigen van de overeenkomst. Als [persoon B] de bedrijfsauto wil houden, moet hij bovenop de schadevergoeding de btw en € 250,00 aan koopoptie betalen.
3.3.
[persoon B] is het niet eens met de eis. Hij vindt de schadevergoeding te hoog. Hij wil de bedrijfsauto niet inleveren, omdat hij dan geen inkomsten meer heeft en het financieel helemaal mis gaat.

4.Het geschil in het incident

4.1.
ABN AMRO eist - samengevat - bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • [persoon B] te veroordelen tot afgifte van de bedrijfsauto op straffe van een dwangsom;
  • [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 1.040,60 als ABN AMRO tot inname van de bedrijfsauto moet overgaan;
  • [persoon B] te veroordelen in de proceskosten in het incident met rente.
4.2.
ABN AMRO baseert de eis op het volgende. Zij heeft spoedeisend belang bij afgifte van de bedrijfsauto, omdat de auto naarmate de afgifte langer op zich laat wachten minder waard wordt. De auto zal onderhands of via een veiling worden verkocht, waarna de opbrengst in mindering wordt gebracht op de schuld van [persoon B] . Als [persoon B] de bedrijfsauto niet vrijwillig inlevert, moet hij de kosten van inname van € 1.040,60 betalen.
4.3.
[persoon B] is het niet eens met de eis. Hij wil de bedrijfsauto niet inleveren, omdat hij dan geen inkomsten meer heeft en het financieel helemaal mis gaat.

5.De beoordeling

In het incident
5.1.
De vraag is of de gevorderde voorlopige voorziening kan worden toegewezen. Op basis van artikel 223 Rv mag de voorziening slechts voor de duur van de hoofdzaak zijn en moet de voorziening samenhangen met de vordering in de hoofdzaak. Dat is hier het geval. Vereist is echter ook dat ABN AMRO voldoende belang heeft bij haar vordering. Dat is zo wanneer niet van haar kan worden verwacht dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht.
5.2.
De incidentele vordering wordt afgewezen, omdat ABN AMRO hier onvoldoende belang bij heeft. ABN AMRO stelt dat haar belang bij het inleveren van de auto is gelegen in het feit dat de auto minder waard wordt. Deze waardevermindering komt voor rekening van [persoon B] , omdat er door de waardevermindering een lager bedrag wordt afgetrokken van het bedrag dat [persoon B] zal moeten betalen. Het belang van ABN AMRO dat de bedrijfsauto nu al kan worden verkocht is daarom beperkt. Daar staat tegenover dat [persoon B] stelt dat zijn inkomen afhankelijk is van het gebruik van de bedrijfsauto en dat het financieel zeer nadelig voor hem is als hij de bedrijfsauto moet inleveren. In de dagvaarding wordt ook niet uitgesloten dat [persoon B] de auto alsnog kan overnemen. Dit is iets wat kan worden besproken in de hoofdzaak.
5.3.
ABN AMRO moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [persoon B] op € 0,-.
In de hoofdzaak
5.4.
De kantonrechter wil de zaak met de partijen bespreken op een zitting.
De partijen krijgen op de zitting de mogelijkheid om hun kant van het verhaal te vertellen. Ook stelt de kantonrechter vragen en onderzoekt of de partijen samen tot een oplossing kunnen komen.
5.5.
Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van de partijen. Daarom wordt nu eerst aan de partijen gevraagd de kantonrechter te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de komende maanden zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de kantonrechter graag de e-mailadressen van de partijen ontvangen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van dit incident, die tot vandaag worden vastgesteld op € 0,-;
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de partijen uiterlijk op
woensdag 27 december 2024moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden januari, februari en maart zij echt niet naar een zitting kunnen komen en hun e-mailadres moeten opgeven;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
64266