Op 22 november 2024 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287, vierde lid van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn woonruimte, die op 3 december 2024 zou plaatsvinden op basis van een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2024. Verzoeker heeft zowel een verzoek tot dwangakkoord als een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. De rechtbank heeft de spoedeisendheid van het verzoek erkend, gezien de dreigende ontruiming en de belangenafweging tussen verzoeker en verweerder. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft aangetoond dat zijn vaste lasten worden voldaan door zijn bewindvoerder. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerder om het vonnis van 23 januari 2024 ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, die geldt totdat er een beslissing is genomen op de ingediende verzoekschriften. De voorziening vervalt zodra er in eerste aanleg is beslist op het verzoek tot dwangakkoord of de schuldsaneringsregeling, of als deze verzoeken worden ingetrokken.