ECLI:NL:RBROT:2024:13373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
FT RK 24-401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens gebrek aan bewijs van betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een verweerder, ingediend door twee verzoekers. De verzoekers stelden dat de verweerder in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, omdat hij de vorderingen van de verzoekers onbetaald laat. Verzoeker 1 heeft een vordering van € 4.431,08 en verzoeker 2 een vordering van € 6.396,94, naast bijkomende kosten van € 1.951,00. De verweerder erkent de vordering van verzoeker 1, maar betwist die van verzoeker 2, stellende dat deze geen privé-vordering heeft.

De rechtbank heeft de bevoegdheid om de insolventieprocedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de verweerder in Nederland ligt. De beoordeling van de rechtbank richtte zich op de vraag of er summierlijk bewijs was van de betalingsonmacht van de verweerder. De rechtbank concludeerde dat, hoewel verzoeker 1 een vordering heeft die erkend is door de verweerder, er onvoldoende bewijs was voor de vordering van verzoeker 2. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers niet voldoende hebben aangetoond dat de verweerder in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, mede gezien de onduidelijkheid over de vorderingen en de betwisting door de verweerder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat niet summierlijk was gebleken dat de verweerder niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De beschikking is gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor degenen aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker 1]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en,
[verzoeker 2]
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna tezamen te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder]
wonende te [woonplaats 2] ,
aldaar tevens handelend onder de naam: [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
verweerder.

1.De procedure

De behandeling van het verzoek op 14 mei 2024 is op verzoek van verzoekers aangehouden naar 11 juni 2024 en daarna naar 9 juli 2024. Op 9 juli 2024 zijn gehoord: verzoekers, bij monde van mr. S. Soyçiçek, namens mr. G.D. te Biesebeek, en verweerder.
Ter zitting van 9 juli 2024 zijn door partijen aanvullende producties aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

Standpunt verzoekers
Verzoekers hebben het faillissement van verweerder aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu hij de vorderingen van verzoekers onbetaald laat. [verzoeker 1] heeft van verweerder opeisbaar te vorderen een bedrag van € 4.431,08 + P.M. [verzoeker 2] heeft van verweerder ook opeisbaar te vorderen een bedrag van € 6.396,94 + P.M. Daarnaast is verweerder ook nog kosten verschuldigd van in totaal € 1.951,00.
Standpunt verweerder
Verweerder erkent het bestaan van de vordering van [verzoeker 1] en geeft aan deze te kunnen en spoedig te willen betalen. De vordering van [verzoeker 2] wordt betwist. Volgens verweerder heeft [verzoeker 2] geen vordering in privé. Voor zover er nog vorderingen onbetaald zijn gelaten, zijn dat vorderingen van een van de vennootschappen uit de [naam bedrijvengroep] .

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerder verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Vorderingsrecht [verzoeker 1]
Verweerder heeft erkend dat [verzoeker 1] een vorderingsrecht op hem heeft. Daarmee is summierlijk gebleken van het (opeisbare) vorderingsrecht van [verzoeker 1]
Vorderingsrecht [verzoeker 2]
Verweerder heeft betwist dat [verzoeker 2] een vorderingsrecht op hem heeft. De rechtbank is van oordeel dat van het vorderingsrecht van [verzoeker 2] niet summierlijk is gebleken. Ter onderbouwing van het vorderingsrecht in privé zijn geen facturen overgelegd, maar is slechts een kopie van een whatsapp bericht ingebracht waarin [verzoeker 2] aan verweerder aangeeft dat hij meent in privé vorderingen te hebben in verband met een reis naar Londen en een reis naar Oostenrijk. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat [verzoeker 2] in privé een vorderingsrecht heeft. Volgens verweerder heeft [verzoeker 2] vanuit verschillende groepsvennootschappen reizen geboekt bij verweerder, maar niet in privé. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder een uittreksel uit zijn administratie en diverse facturen aan deze entiteiten overgelegd. Volgens verweerder kan van terugvorderingen in privé daarom ook geen sprake zijn. Verzoekers hebben deze stellingen niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het ter zitting overgelegde whatsapp bericht verwijst ook niet naar de vorderingen in privé. Verzoekers zijn er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in geslaagd aan te tonen dat de gemotiveerde betwisting van verweerder aanstonds verworpen dient te worden.
Pluraliteit en faillissementstoestand
Verzoeksters hebben zich op het standpunt gesteld dat als [verzoeker 2] in privé geen vordering heeft, dit vorderingsrecht wel toekomt aan de groepsentiteiten van waaruit de boekingen zijn verricht. Volgens [verzoeker 1] is ook in dat geval sprake van pluraliteit van schuldeisers en dient het faillissement te worden uitgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet summierlijk gebleken dat verweerder in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen. Verweerder heeft weliswaar niet weersproken dat een van de groepsvennootschappen van [verzoeker 2] uit hoofde van een reis naar Oostenrijk een vordering heeft; dit gaat volgens verweerder slechts om een vordering van € 697,00 voor een niet gemaakte reis die deels betaald is. Daartegenover staat volgens verweerder dat niet alle facturen inzake (andere) geboekte reizen zijn voldaan. Voorts heeft verweerder aangegeven dat er een inhoudelijk geschil bestaat over de geclaimde bedragen omdat niet duidelijk is gespecificeerd welke bedragen op welke grondslag gevorderd worden. Verzoekers hebben dit ook niet nader onderbouwd. Onzeker is daarom, welk bedrag verweerder aan eventuele groepsentiteiten moet betalen. Ook is onduidelijk aan welke entiteiten. De geclaimde bedragen zijn niet in rechte vastgesteld. Gelet op deze onduidelijkheid en de tussen partijen bestaande discussie over de hoogte en grondslag van de vorderingen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verweerder niet in staat zal zijn de vorderingen te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 23 juli 2024 gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]