ECLI:NL:RBROT:2024:13364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
11196936 VZ VERZ 24-6309 / 688586 HA RK 24-1019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer en rechters in de hoofdzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker tegen de wrakingskamer en twee wrakingsverzoeken tegen de rechter in de hoofdzaak. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer werd afgewezen, omdat de wrakingskamer oordeelde dat verzoeker evident misbruik maakte van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen, omdat het in redelijkheid niet anders kon worden verstaan dan als een aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.

De wrakingsverzoeken tegen de rechter werden eveneens afgewezen. Verzoeker had aangevoerd dat de rechter onheus had gehandeld en niet onpartijdig was, maar de wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker naar voren had gebracht geen aanwijzing gaven voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete feiten moest aanvoeren om aan te tonen dat de rechter niet onpartijdig was. De aangevoerde omstandigheden, zoals de bejegening door de rechter en de vermeende connecties met ABN AMRO N.V., werden niet als voldoende geacht om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.

De rechtbank besloot dat de wrakingsverzoeken ongegrond waren en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: 11196936 VZ VERZ 24-6309 / 688586 HA RK 24-1019
Beslissing van 24 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. K. Bezuijen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter
en tot wraking van
mr. W.J.M. Diekman,voorzitter,
mr. C. van Steenderen-Koornneefen
mr. E.J. Rutten, rechters van de wrakingskamer,
hierna te noemen: de wrakingskamer.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft een verzoek ingediend door de werkgever van verzoeker, ABN AMRO N.V., tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van verzoeker. Dit is de civiele zaak met nummer 11196936 VZ VERZ 24-6309 (hierna: de ‘hoofdzaak’)[[c]].
Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
Na afloop van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft verzoeker een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van de rechter. Kort voor de mondelinge behandeling op
18 december 2024 van dat wrakingsverzoek heeft verzoeker een tweede wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend.
Na afloop van de mondelinge behandeling van 18 december 2024 heeft verzoeker een
e-mail gestuurd waarin hij meedeelt dat hij de hele wrakingskamer wil wraken.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder[[c]] uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 30 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 11 november 2024;
  • het proces-verbaal van de op 23 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaak;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker op de reactie van de rechter en het tweede wrakingsverzoek van verzoeker van 16 december 2024. Bij deze stukken is ook een klaagschrift gevoegd. Deze stukken zijn door de wrakingskamer en de rechter ontvangen op 17 december 2024;
  • de pleitnota van verzoeker van 18 december 2024;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker tegen de wrakingskamer van 18 december 2024.
1.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Verzoeker is in zijn schriftelijke reactie daar op in gegaan. Partijen hebben ter zitting nader gereageerd.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 december 2024 zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • de rechter, samen met de griffier, mr. D.W.G. Bakker-Sarwari, ten tijde van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak;
  • namens ABN AMRO N.V.: mevrouw [persoon A] en mr. F.M. Dekker.
1.5.
Hieronder gaat de wrakingskamer eerst in op het tegen de wrakingskamer gerichte wrakingsverzoek (dat wordt buiten behandeling gelaten) en daarna op de twee tegen de rechter gerichte wrakingsverzoeken (deze worden afgewezen).

2.De beoordeling van de wrakingsverzoeken

Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer

2.1.
De wrakingskamer zal dit verzoek buiten behandeling stellen vanwege het volgende.
2.2.
Als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de rechter in de hoofdzaak en vervolgens leden van de wrakingskamer worden gewraakt, kan de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld (artikel 8 lid 3 van het Wrakingsprotocol en Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:20 18:1770, r.o. 4.7.).
2.3.
Verzoeker baseert zijn verzoek op twee gronden:
a. a) Dat zijn uitgedeelde en besproken pleitnota door de wrakingskamer buiten beschouwing is gelaten als processtuk.
Verzoeker is ter zitting in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt. Verzoeker voert het ontbreken van die gelegenheid ook niet aan als grond voor zijn verzoek. Datgene wat hij wel aanvoert is feitelijk onjuist.
De wrakingskamer heeft de pleitnota ter zitting in ontvangst genomen van verzoeker en deze bevindt zich in het dossier (zie hierboven rov. 1.2). Er is slechts meegedeeld dat op de daaruit niet voorgedragen stukken geen acht zal worden geslagen. De voorzitter heeft enig moment gevraagd of verzoeker verder nog zaken naar voren wilde brengen uit zijn pleitnota, waarop verzoeker antwoordde “nee hoor”.
b) Dat verzoeker zijn paspoort heeft laten zien ter identificatie, maar dat de rechter kon volstaan met het tonen van haar Rijkspas. Echter, identificatie aan de hand van een ID bewijs is geen vereiste op een wrakingszitting. De wrakingskamer kwam slechts - en dus onverplicht - tegemoet aan een wens van verzoeker dienaangaande.
2.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker met zijn tegen de wrakingskamer gerichte verzoek evident misbruik van het wrakingsmiddel maakt omdat het in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
2.5.
Omdat de wrakingskamer van oordeel is dat er sprake is van evident misbruik van het wrakingsrecht, zal zij ook bepalen dat een volgend verzoek tot wraking tegen de rechters van de wrakingskamer niet meer in behandeling zal worden genomen. Verder ongerechtvaardigd oponthoud moet worden voorkomen.
De wrakingsverzoeken tegen de rechter
Het eerste wrakingsverzoek(van 30 oktober 2024)
De gronden van verzoeker
2.6.
Verzoeker heeft – samengevat – het volgende aan zijn verzoek van 30 oktober 2024 ten grondslag gelegd. Verzoeker was 45 minuten te vroeg aanwezig voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak. Hij nam alvast plaats in de zittingszaal, maar moest de zittingszaal bij binnenkomst van de rechter en de griffier weer verlaten. Bij het verzoek om de zittingszaal te verlaten heeft de rechter verzoeker onheus bejegend. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter verzoeker onheus bejegend. Zo heeft de rechter verzoeker niet de kans gegeven om zich voor te stellen en zijn functienaam toe te lichten. Ook werden stukken van verzoeker, die hij de dag voor de mondelinge behandeling had ingediend, niet toegelaten als processtuk. De rechter heeft het gesprek over een regeling in der minne alleen gevoerd met ABN AMRO N.V. en verzoeker onder druk gezet om de gang op te gaan. Tijdens de zitting bleef de rechter verzoeker alleen maar vragen stellen over zijn ziekte en/of herplaatsing de ziekte weggedacht en wilde zij niet in gesprek over de juridische stukken. Bij het afscheid na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter zich ook beledigend gedragen. Volgens verzoeker geven al deze handelingen blijk van partijdigheid en zou een onafhankelijke rechter niet zo hebben gehandeld.
Verzoeker legt verder aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter jaarlijks een les verzorgt voor de weekendklas bij Stichting [naam stichting] . ABN AMRO N.V. ondersteunt deze stichting financieel volgens berichten op sociale media. Ook heeft verzoeker het vermoeden dat een aantal van zijn collega’s bij ABN AMRO N.V. familie zijn van de rechter nu zij dezelfde achternaam delen en dat de rechter en/of naaste familieleden een klantrelatie hebben met ABN AMRO N.V. Op basis daarvan is niet sprake van een onafhankelijke rechter.
De beoordeling
2.7.
De rechter is van mening dat het verzoek te laat is ingediend. Het klopt dat het wrakingsverzoek pas een week na de mondelinge behandeling is ingediend, maar verzoeker heeft een verklaring gegeven voor de vertraging. Hij heeft meegedeeld dat een internet-onderzoek op 29 oktober 2024 en een gesprek met een jurist nieuwe feiten opleverden, die hem triggerden tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer begrijpt hieruit dat de combinatie van alle feiten voor verzoeker aanleiding was tot zijn verzoek. Nu zijn verzoek ook is ingediend voordat de rechter uitspraak deed, wordt het verzoek tijdig geacht. Verzoeker meent nog dat het proces-verbaal niet tijdig zou zijn verstrekt, de behandeling niet aanstonds zou zijn geschorst en de wrakingszitting ook niet tijdig plaatsvond.
De wrakingkamer hoeft op deze klachten niet in te gaan omdat zij het wrakingsverzoek tijdig acht en verzoeker deze klachten alleen naar voren bracht als verweer tegen het beroep van de rechter op ontijdigheid van het verzoek.
Daarmee komt de wrakingskamer aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek toe.
2.8.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.9.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen[[c]] aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
2.10.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem[[c]] een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
2.11.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit hierna toe.
Het proces-verbaal
2.12.
Verzoeker meent dat de rechter een onjuist en onvolledig proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft verstrekt. Verzoeker heeft echter niet kenbaar gemaakt op welke punten het proces-verbaal onjuist, onvolledig of aangepast zou zijn. Verzoeker heeft enkel gewezen op “mac pierson” of “MacePierson” en dat dit “Mees Pierson” zou moeten zijn. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is vastgesteld dat dit een kennelijke verschrijving is. De wrakingskamer neemt het proces-verbaal dan ook als uitgangspunt voor het verhandelde ter zitting in de hoofdzaak.
Omstandigheden buiten de zitting om
2.13.
Verzoeker stelt dat de rechter nevenactiviteiten verricht voor een stichting die financieel ondersteund zou worden door ABN AMRO N.V., dat hij collega’s heeft met dezelfde achternaam als de rechter en dat die familie zouden kunnen zijn van de rechter. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie naar voren gebracht dat zij twee keer per jaar een paar uur onbezoldigd les geeft op een weekendschool en niet op de hoogte is van enige sponsorrelatie door ABN AMRO N.V.. Ook kent zij de door verzoeker genoemde collega’s niet. De wrakingskamer heeft geen reden om aan deze mededelingen van de rechter te twijfelen. Dit betekent dat geen sprake is van een schijn van vooringenomenheid. Ook het enkele, door verzoeker geopperde, feit dat de rechter mogelijk een bankrekening heeft bij ABN AMRO N.V., biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van de objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter vooringenomenheid koestert jegens verzoeker.
Procedurele beslissingen
2.14.
Verzoeker heeft verder aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter een door hem ingediend processtuk niet in behandeling heeft genomen en dat de rechter heeft bepaald dat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit zijn rechterlijke beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de beslissing.
Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze alleen maar door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. Verzoeker heeft daarvoor, mede gezien het proces-verbaal, onvoldoende gesteld.
Zo heeft de rechter de stukken die verzoeker op 22 oktober 2024 toezond niet toegelaten na beide partijen te hebben gehoord en op de grond dat de gemachtigde van ABN AMRO N.V. die stukken niet meer met zijn cliënte had kunnen bespreken. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter dit uitgebreid heeft toegelicht en zij verzoeker er op heeft gewezen dat hij het in die stukken gestelde wel mondeling naar voren kon brengen. Wat het voorlopig oordeel van de rechter betreft heeft verzoeker in feite slechts naar voren gebracht dat hij het daar niet mee eens is. Dat is onvoldoende.
Bejegeningsklachten
2.15.
Verzoeker heeft ook geklaagd over de wijze waarop hij voorafgaand, tijdens en na afloop door de rechter is bejegend. Zo zou de rechter zich boos, spottend en geïrriteerd hebben gedragen. Deze stellingen worden echter niet bevestigd door het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd. Dat verzoeker niet de kans kreeg om zijn functienaam te noemen bij het voorstellen aan het begin van de mondelinge behandeling is gebruikelijk, omdat verzoeker in persoon procedeert en zijn functie bij de introductie van de zaak niet van belang is. Uit het proces-verbaal blijkt dat zijn functienaam later wel aan de orde is geweest. Dat de rechter op bagatelliserende wijze met de ziekte van verzoeker zou zijn omgegaan blijkt niet. Zoals de rechter heeft aangegeven was het feit dat hij ziek is geen discussiepunt en toen verzoeker het te kwaad kreeg heeft de rechter voorgesteld de zitting even te onderbreken, zoals verzoeker zelf ook stelt en uit het proces-verbaal blijkt. Verzoeker noemt nog twee grapjes die volgens hem ongepast waren.
De wrakingsrechter ziet daarin geen enkele blijk van vooringenomenheid.
Voor klachten over bejegening is de wrakingsprocedure bovendien niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur, zoals hij ook heeft gedaan (dit klaagschrift is een bijlage bij de stukken die verzoeker 16 december 2024 aan de wrakingskamer stuurde). Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn voorts niet gesteld of gebleken.
Schikking, vragen over herplaatsing en hoor/wederhoor
2.16.
De (andere) omstandigheden over de gang van zaken tijdens de zitting die verzoeker heeft aangevoerd bieden evenmin een aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Uit het feit dat de rechter vragen heeft gesteld over een eventuele herplaatsing van verzoeker kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Het behoort immers tot de taak van de rechter om de regie op de zitting te voeren en het staat de rechter vrij om op basis van het aan haar voorgelegde dossier die vragen te stellen die zij van belang acht.
Ook uit de wijze waarop de rechter die vragen heeft gesteld, zoals blijkt uit het proces-verbaal, valt geen vooringenomenheid af te leiden. Dat geldt ook voor het feit dat de rechter heeft onderzocht of een minnelijke regeling tussen partijen getroffen kon worden. Op grond van artikel 87 Wetboek van Rechtsvordering kan de rechter op verzoek van partijen dan wel ambtshalve een schikking beproeven tussen partijen.
Dat de rechter regie heeft gevoerd door te onderzoeken of een schikking tussen partijen getroffen kon worden en de wijze waarop de rechter dat heeft gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal, geeft volgens de wrakingskamer geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
Verzoeker vindt dat onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, omdat hij tijdens de mondelinge behandeling zijn verhaal onvoldoende heeft kunnen doen. Dat vindt geen steun in het proces-verbaal. Daaruit blijkt juist dat verzoeker uitgebreid aan het woord is gelaten.
Het tweede wrakingsverzoek(van 16 december 2024)
De gronden van verzoeker
2.17.
Aan dit verzoek legt verzoeker ten grondslag:
a) de reactie van de rechter van 11 november 2024;
b) dat sprake is van verstoorde verhoudingen tussen de rechter en verzoeker;
c) dat de rechter lid is geweest van de wrakingskamer.
De beoordeling
2.18.
De wet schrijft voor dat alle omstandigheden van het wrakingsverzoek tegelijk worden aangevoerd om zo onnodige vertraging te voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
Verzoeker gaat in zijn tweede wrakingsverzoek in op de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek. Zodoende brengt hij (opnieuw) omstandigheden naar voren die zich hebben voorgedaan op de mondelinge behandeling van de hoofdzaak. Dat zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden die pas na indiening van het verzoek zijn gebleken. Het betreft hier argumenten die voortborduren op de gronden van het eerste wrakingsverzoek en die vooral dienen ter nadere onderbouwing van de stelling van verzoeker dat de rechter zich anders had moeten gedragen. Deze gronden zijn al met de beoordeling van het eerste wrakingsverzoek behandeld en verworpen.
2.19.
Volgens verzoeker is sprake van verstoorde verhoudingen die een eerlijk proces bemoeilijken. Hij wijst erop dat hij de rechter heeft gewraakt en een klacht tegen haar heeft ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat dat geen grond kan vormen voor het oordeel dat sprake is van de (schijn van) vooringenomenheid tegen verzoeker. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek meegedeeld dat er volgens haar geen sprake is van verstoorde verhoudingen op basis waarvan zij de hoofdzaak niet zou kunnen behandelen. Het proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de rechter bieden tot slot ook geen onderbouwing voor deze stelling van verzoeker.
2.20.
Dat de rechter lid is geweest van de wrakingskamer is verder evenmin grond om enige (schijn van) partijdigheid aan te nemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer
3.1.
laat het verzoek tot wraking buiten behandeling,
3.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen,
in het eerste wrakingsverzoek tegen de rechter
3.3.
wijst het verzoek tot wraking af,
in het tweede wrakingsverzoek tegen de rechter
3.4.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.M. Diekman, voorzitter,
mr. C. van Steenderen-Koornneef en mr. E.J. Rutten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E.F. Bronkhorst, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024. Deze beslissing is op papier gesteld op 24 december 2024 en bij afwezigheid van de voorzitter, de jongste rechter en de griffier ondertekend door
de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.