ECLI:NL:RBROT:2024:13363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/10/684954 / FA RK 24-6370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezag en voogdij over minderjarigen in het kader van een strafprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 30 december 2024, wordt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming behandeld om het gezag van de (pleeg)ouders over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen. De rechtbank oordeelt dat zij zich onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te nemen. De (pleeg)ouders zijn voorlopig gehecht in verband met ernstige strafbare feiten, en de Raad verzoekt om de GI als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft een zitting met gesloten deuren gehouden op 2 december 2024, waarbij verschillende belanghebbenden aanwezig waren, waaronder de (pleeg)ouders en vertegenwoordigers van de GI. De rechtbank constateert dat er ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de woning van de (pleeg)ouders, wat heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen. De rechtbank vraagt om nadere informatie over de strafprocedure en de situatie van de (pleeg)ouders, voordat zij een beslissing kan nemen. De behandeling van het verzoek wordt aangehouden tot 23 juni 2025, waarbij de rechtbank verwacht dat de Raad en de GI relevante documenten aanleveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/684954 / FA RK 24-6370
Datum uitspraak: 30 december 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de (pleeg)moeder, thans verblijvende in [detentieadres 1] ,
advocaat: mr. W.R. Arema, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de (pleeg)vader, thans verblijvende in [detentieadres 2] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI, tevens (tijdelijke) voogd.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam 3],
hierna te noemen: de biologische moeder van [minderjarige 1] , wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 augustus 2024, ontvangen op 27 augustus 2024.
  • het verweerschrift namens de (pleeg)vader met bijlagen van 27 november 2024;
  • de brieven van de (pleeg)moeder, overgelegd ter zitting.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de (pleeg)moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de (pleeg)vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de biologische moeder van [minderjarige 1] ;
  • twee vertegenwoordigers van de Raad, [naam 4] en [naam 5] ;
  • drie vertegenwoordigers van de GI, [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] .
1.3.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de advocaat van de biologische moeder van [minderjarige 1] , mr. F.J.M. Hamers.

2.De feiten

2.1.
De (pleeg)ouders waren gezamenlijk belast met de voogdij over [minderjarige 1] en het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 28 mei 2024 zijn de (pleeg)ouders geschorst in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige 1] en in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en is bepaald dat de GI wordt belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven samen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt primair het gezag (de rechtbank leest: het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en de voogdij over [minderjarige 1] ) van de (pleeg)moeder en de (pleeg)vader te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad verzoekt subsidiair een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, gevolgd door een gezinsvervangende omgeving, zijnde een gezinshuis of een voorziening voor pleegzorg, voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. Gelet op de strafprocedure bestaat niet de verwachting dat de (pleeg)ouders in staat zijn om in de komende periode invulling te geven aan hun gezag en de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De (pleeg)ouders zijn nog altijd voorlopig gehecht in het kader van de strafprocedure, kunnen niet vrijuit bellen en de samenwerking met hen verloopt moeizaam. De Raad kan zich ook vinden in een aanhouding van de behandeling van het verzoek in afwachting van meer duidelijkheid over de situatie.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad en licht het toe. De (pleeg)ouders worden verdacht van verschillende ernstige strafbare feiten en de verdenkingen zijn recent uitgebreid. Deze feiten hebben plaatsgevonden in de ouderlijke woning. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven ook in deze woning en zijn derhalve op enige wijze getuige geweest van de ernstige feiten. De ouders hebben daarmee hun gezag misbruikt, zoals ook geoordeeld in de (spoed)beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2024. De situatie is sindsdien niet verbeterd. Er wordt vooralsnog niet verwacht dat de (pleeg)ouders voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zullen worden vrijgelaten en er is nog geen datum voor die inhoudelijke behandeling bekend. Er is daarom geen perspectief op het realiseren van een thuisplaatsing van de kinderen. Het gaat goed met de kinderen op de plek waar zij nu (tijdelijk) verblijven. Er is hulp ingezet en onderzocht wordt waar de behoeften van de kinderen liggen. Er is een passend (perspectief biedend) gezinshuis gevonden, als vervolgplek, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig samen kunnen verblijven en waar hun veiligheid gewaarborgd is. Deze ontwikkeling is nog pril. Een voogdijkader is hiervoor aangewezen. Een ondertoezichtstelling brengt, gelet op de huidige situatie van de (pleeg)ouders, belemmeringen met zich voor de te nemen belangrijke beslissingen en zorgt voor onzekerheid bij de kinderen. Hoewel een voogdijkader wellicht minder rechtsbescherming aan de (pleeg)ouders biedt, blijft het uitgangspunt van de GI dat beslissingen zorgvuldig en waar mogelijk in samenwerking met de (pleeg)ouders worden genomen.

6.Het standpunt van de (pleeg)moeder

6.1.
Door en namens de (pleeg)moeder is - verkort en zakelijk weergegeven, daarbij ook verwijzend naar de door haar op de zitting overgelegde brieven - het volgende aangegeven. Op dit moment kan niet op het verzoek tot beëindiging van het gezag worden beslist, omdat er nog veel onduidelijk is over het verloop van de strafprocedure. Onduidelijk is wanneer de (pleeg)moeder weer beschikbaar is om voor de kinderen te zorgen. De uitkomst van de strafprocedure heeft invloed op het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel de (pleeg)moeder niet betwist dat de gebeurtenissen invloed hebben op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , blijkt uit de overgelegde stukken niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de (pleeg)moeder zijn mishandeld. De huidige situatie is moeilijk en erg zwaar voor de (pleeg)moeder. Recent zijn er prille positieve ontwikkelingen als het gaat om het contact met de kinderen. Het doel van een voogdijmaatregel is dat beslissingen makkelijk genomen kunnen worden. Dit kan op dit moment ook via minder verstrekkende maatregelen zoals een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De (pleeg)moeder werkt overal aan mee en geeft toestemming. Daarbij komt dat via deze maatregelen een vinger aan de pols wordt gehouden door de rechtbank.

7.Het standpunt van de (pleeg)vader

7.1.
Door en namens de (pleeg)vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De (pleeg)vader verzoekt primair om een afwijzing van het verzoek. Het raadsrapport is verouderd en biedt daarom geen grondslag voor een verstrekkende maatregel als een gezagsbeëindiging. Het is bovendien in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er toezicht blijft en een (periodieke) rechterlijke toetsing plaatsvindt. Dat is niet het geval bij beëindiging van het gezag en voogdij bij de GI. Op dit moment is nog (te) veel onduidelijk, zoals de (omvang van de) verdenkingen van de (pleeg)ouders en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is geen sprake van kindermishandeling of verwaarlozing. De kinderen lijken niet getraumatiseerd. De (pleeg)vader kan zijn gezag uitoefenen vanuit detentie. Het belang van de kinderen moet worden beschermd. Dat kan het beste met een ondertoezichtstelling, waarbij sprake is van periodieke toetsing.
8.
De beoordeling
8.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
8.2.
Volgens artikel 1:327, eerste lid, van het BW kan de rechtbank de voogdij van een natuurlijk persoon beëindigen, indien (voor zover hier van belang):
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de voogd niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de voogd het gezag misbruikt.
8.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat er in de woning, waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven, ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Het pleegzusje van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , [naam 9] , is op 21 mei 2024 in het ziekenhuis opgenomen met zwaar lichamelijk letsel. De (pleeg)ouders worden verdacht van betrokkenheid bij het toebrengen van dit letsel. [naam 9] verbleef tot dat moment in de woning van de (pleeg)ouders, waar ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven. De (pleeg)ouders zijn op grond van ernstige bezwaren – tot voor kort in volledige beperkingen – voorlopig gehecht. Het strafonderzoek loopt nog en zal naar verwachting langere tijd duren. De (pleeg)ouders worden binnenkort onderzocht in het Pieter Baan Centrum. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn als gevolg van de ingrijpende gebeurtenissen hun beide opvoeders verloren en verkeren in een onzekere situatie. Zij verblijven op dit moment in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en daar gaat het naar omstandigheden goed met hen. De GI is op dit moment belast met de voorlopige voogdij. Er is hulpverlening ingezet. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden op dit moment geen signalen gezien van trauma. Dit betekent echter niet zonder meer dat daarvan geen sprake is of dat de gebeurtenissen anderszins geen invloed hebben gehad op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
8.4.
De rechtbank acht zich evenwel onvoldoende geïnformeerd om een beslissing op het (verstrekkende) verzoek te kunnen nemen. Met mr. Feiner is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de Raad gedateerd is en dat het onvoldoende feitelijke onderbouwing bevat om op dit moment tot de gevraagde verstrekkende beslissing te kunnen komen. Anders dan mr. Feiner heeft bepleit, verbindt de rechtbank hieraan op dit moment – gelet op al hetgeen hiervoor onder 8.3 is overwogen – niet de conclusie van afwijzing van het verzoek. De rechtbank wenst nader geïnformeerd te worden over de precieze verdenking van de (pleeg)ouders en het (verdere) verloop van de strafzaak. De rechtbank wijst in dat kader op de discrepantie tussen de stellingen van de GI, dat de strafrechtelijke verdenkingen zijn uitgebreid en dat de situatie daarmee voor de (pleeg)ouders is verergerd, en de stellingen van de (pleeg)ouders dat de ernstige bezwaren ten aanzien van de tenlastelegging juist ten dele zijn afgewezen. Voor beide stellingen ontbreekt in deze procedure enige onderbouwing. Daarnaast is het niet helder welke feiten en omstandigheden zich – ten aanzien van de verdenking – in de ouderlijke woning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden hebben voorgedaan en in welke mate [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarvan ((in)direct) getuige zijn geweest. De rechtbank acht daarom een nadere toelichting op de relevante feiten en omstandigheden ten aanzien van de verdenking uit het strafonderzoek noodzakelijk, om te kunnen beoordelen of sprake is van misbruik van het gezag (de grond genoemd onder b van het eerste lid van de artikelen 1:266 en 1:327 BW).
8.5.
De rechtbank overweegt verder, als het gaat om de grond genoemd onder a van het eerste lid van de artikelen 1:266 en 1:327 BW, dat op dit moment in onvoldoende mate kan worden beoordeeld of de (pleeg)ouders in staat zijn – binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun ontwikkeling aanvaardbare termijn – de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontvangen op dit moment hulp. In de komende periode kan dat meer duidelijkheid geven over de vraag in hoeverre de ingrijpende gebeurtenissen invloed hebben (gehad) op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wat zij nodig hebben. De observatie die de (pleeg)ouders in het kader van de strafprocedure bij het Pieter Baan Centrum zullen ondergaan, kan meer duidelijkheid bieden over de psychische gesteldheid van de (pleeg)ouders en daarmee mogelijk ook informatie geven over de mogelijkheden en onmogelijkheden om aan de opvoedvraag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voldoen. Daarnaast zijn er recente ontwikkelingen ten aanzien van de invulling van de omgang met de (pleeg)ouders en over een (al dan niet voorlopige) vervolgplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook hierover is op dit moment nog onvoldoende duidelijk. Van belang is dat de rechtbank ook op bovenstaande punten nader geïnformeerd wordt, alsook over de invloed die die punten op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben.
8.6.
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om de behandeling van het verzoek van de Raad aan te houden.
Uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatumverwacht de rechtbank een briefrapportage van de Raad (met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaten) over de dan geldende actuele stand van zaken en met daarin duidelijkheid over de vragen van de rechtbank, zoals overwogen in 8.4 en 8.5. De Raad kan in het kader van de strafzaak contact opnemen met de Officier van Justitie en diens bevindingen overleggen in de briefrapportage. De rechtbank verwacht eveneens
uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatumeen briefrapportage van de GI over hoe het gaat met de kinderen, waaronder de omgang met de (pleeg)ouders, de biologische moeder van [minderjarige 1] en het netwerk. Daarnaast constateert de rechtbank dat een bereidverklaring van de GI op dit moment ontbreekt. Deze zou ten grondslag moeten liggen aan het verzoek van de Raad. De rechtbank verzoekt de bereidverklaring alsnog te verstrekken.
8.7.
De rechtbank overweegt volledigheidshalve dat de schorsing in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige 1] doorloopt, nu de Raad op 27 augustus 2024 – en daarmee binnen drie maanden na 28 mei 2024 – het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag en de voogdij heeft ingediend. De schorsing loopt door totdat op dit verzoek is beslist.

9.De beslissing

De rechtbank:
9.1.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek wordt aangehouden tot
23 juni 2025 om 13.30 in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
9.2.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. H. Benaissa, mr. K.J. van den Herik en mr. J.C.M. Persoon, kinderrechters;
9.3.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de moeder, de vader, mr. W.R. Arema en mr. R.H.P. Feiner;
9.4.
verzoekt de Raad en de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de rechtbank (met afschrift aan de belanghebbenden en hun advocaten) de verzochte documenten te doen toekomen;
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Benaissa, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. K.J. van den Herik en mr. J.S. van den Berge, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2024, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.