ECLI:NL:RBROT:2024:13359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/10/687716 / JE RK 24-2239
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 november 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behandeld. De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering heeft op 17 oktober 2024 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft op 26 november 2024 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de moeder, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een goede samenwerking is tussen de pleegouders en de moeder, maar dat de regie van de GI nog noodzakelijk is vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen.

De kinderrechter heeft overwogen dat er onveranderd zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1], die te maken hebben met haar incontinentie en de onrust rondom de vader. De moeder heeft ingestemd met het verzoek tot verlenging en heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de kinderen goed worden opgevangen in het pleeggezin. De pleegouders hebben ook hun steun voor het verzoek uitgesproken. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de noodzakelijke hulpverlening in het gedwongen kader moet worden voortgezet en dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar moeten worden verlengd.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687716 / JE RK 24-2239
Datum uitspraak: 26 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een ondertoezichtstelling en een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1],
[naam 2] en [naam 3],
hierna te noemen: de pleegouders, wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de brief van de moeder, overgelegd ter zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de pleegouders;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5].
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de mentor van de moeder, te weten [naam 6].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 23 november is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 6 december 2024. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 december 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Ondanks de liefdevolle en zorgzame omgeving waarin de kinderen opgroeien, zijn er nog zorgen over hun ontwikkeling. Deze zorgen zijn gelegen in de situatie rondom de vader van [minderjarige 1] en de incontinentie van [minderjarige 1]. Ook de school heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Hoewel [minderjarige 2] zich positief ontwikkelt, is de onrust rondom [minderjarige 1] belastend voor [minderjarige 2]. De samenwerking tussen de moeder, de pleegouders en de hulpverlening verloopt positief en is uniek. Het blijft echter van belang om de regie te voeren en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen.
4.2.
De moeder stemt ter zitting in met het verzoek. Er zijn zorgen over het gedrag van de vader van [minderjarige 1]. Het is belangrijk dat het goed gaat met de kinderen en dat de pleegouders in staat zijn al het nodige te doen. Daarvoor heeft de moeder altijd haar best gedaan en zij accepteert dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt. De samenwerking met de pleegouders verloopt positief en de pleegouders verdienen complimenten voor hoe zij met de situatie omgaan. De moeder wenst voor de komende periode langere bezoekmomenten met de kinderen. In de toekomst kan contact tussen de vader en [minderjarige 1] worden opgebouwd, maar dit is alleen mogelijk als de vader stabiel is en er duidelijke veiligheidsafspraken worden gemaakt.
4.3.
De pleegouders stemmen ter zitting eveneens in met het verzoek. Het gaat goed met de kinderen, de opvoeding en verzorging van hen is wel intensief. Zo kan [minderjarige 1] heftig reageren op veranderingen en stressvolle situaties. De samenwerking met de moeder verloopt goed en het is prettig als huidige situatie wordt voortgezet. De pleegouders staan positief tegenover wijzigingen in het contact tussen de kinderen en de moeder en het contact kan onbegeleid plaatsvinden. Het is wel in het belang van de kinderen dat de bezoekmomenten zorgvuldig worden uitgebreid. Daarvoor is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer van toegevoegde waarde.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Er zijn onveranderd zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De huidige zorgen zijn gelegen in de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige 1], haar incontinentie en de onrust rondom de situatie met de vader van [minderjarige 1]. De onverwachte afwezigheid van de vader van [minderjarige 1], vanwege zijn verblijf in een PI, en het gedrag en de uitspraken van de vader tijdens het laatste bezoekmoment zijn verwarrend voor [minderjarige 1]. Het gebrek aan emotionele toestemming van de vader aan [minderjarige 1] om in het pleeggezin te verblijven heeft effect op haar gedrag. De onrust rondom [minderjarige 1] is ook belemmerend voor [minderjarige 2]. Hoewel de samenwerking met de hulpverleningsinstanties, de pleegouders en de moeder positief verloopt, moet de noodzakelijke hulpverlening in het gedwongen kader worden voortgezet. Het is het van belang dat de jeugdbeschermer betrokken blijft om de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te volgen en de (nog) nodige hulp in te zetten.
5.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zoals verzocht en onweersproken, voor de duur van een jaar. [1]
5.4.
Ten aanzien van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds juni 2021 samen in het pleeggezin en daar gaat het naar omstandigheden goed met hen. De samenwerking tussen de pleegouders en de moeder is goed. De moeder ziet - anders dan de vader - in dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij in het pleeggezin opgroeien en zij accepteert dit ook. Het is van belang dat de huidige situatie wordt voortgezet en de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het pleeggezin wordt gecontinueerd en gewaarborgd is. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.5.
De kinderrechter verlengt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
5.6.
De komende periode verwacht de kinderrechter van de GI dat wordt onderzocht of de bezoekmomenten tussen de moeder en de kinderen kunnen worden uitgebreid, waarbij het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] leidend dient te zijn. Ook dient de GI de situatie rondom de vader van [minderjarige 1] te volgen en te bezien of en onder welke voorwaarden de bezoekmomenten eventueel kunnen worden hervat, als dit in het belang van [minderjarige 1] is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 6 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 10 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.