In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldenaar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, waaronder de informatieverplichting, de afdrachtverplichting en de sollicitatieverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet is verschenen op de zittingen van 31 mei 2024 en 2 september 2024, ondanks dat hij daartoe meerdere keren was opgeroepen. De bewindvoerder heeft herhaaldelijk geprobeerd de schuldenaar te laten voldoen aan zijn verplichtingen, maar zonder succes. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de schuldenaar ernstig zijn en dat hij niet de vereiste saneringsgezinde houding heeft getoond. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.675,24, inclusief onkosten en omzetbelasting. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen baten beschikbaar zijn voor een faillissement, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.