ECLI:NL:RBROT:2024:13332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/10/688813 / JE RK 24-2405
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 17 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [naam 1] en [naam 2], belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen, maar dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedomgeving. De Raad heeft op 6 november 2024 een verzoek ingediend om de kinderen onder toezicht te stellen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen. Tijdens de zitting op 17 december 2024 zijn de ouders, de Raad en vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de mening van de kinderen gehoord en vastgesteld dat er een onveilige en instabiele opvoedomgeving is, met zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de ouders.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd voor zes maanden, tot 25 juni 2025. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt bij het gezin om de noodzakelijke hulpverlening te coördineren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688813 / JE RK 24-2405
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1] en [naam 2],
de moeder en de vader, hierna te noemen: de ouders, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.V. Garib, kantoorhoudende te Rotterdam,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 6 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de raadsrapportage van 22 november 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] (telefonisch) en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft momenteel bij [naam instelling] . [minderjarige 2] woont bij de ouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 september 2024 [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 25 december 2024 en voor de duur van vier weken een machtiging verleend om [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te laten verblijven.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 25 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. Er is sprake geweest van een jarenlange onveilige en instabiele opvoedomgeving, waarin onrust, zorgen over financiën, signalen van mishandeling, ziekte van de moeder en ruzies tussen de ouders een grote rol hebben gespeeld. [minderjarige 1] is een kwetsbare jongen die moeite heeft met het uiten van zijn emoties. Ook bestaan er zorgen over zijn cognitieve vermogens. Vermoedelijk is [minderjarige 1] thuis flink overschat. [minderjarige 2] heeft moeite met haar emotieregulatie. Daarnaast is sprake van een grote leerachterstand en een gebrek aan passende ondersteuning daarbij. De school adviseerde eerder een persoonlijkheidsonderzoek maar dit is niet van de grond gekomen. Hetzelfde geldt voor de hulp van de schoolmaatschappelijk werker, omdat de ouders niet meewerken. Ouders zijn wantrouwend richting de hulpverlening. De ouders zijn deels bereid, maar onvoldoende in staat om de zorgen omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelfstandig weg te nemen. De Raad vermoedt dat de ouders door alle zorgen overbelast zijn geraakt waardoor zij emotioneel minder beschikbaar waren voor de kinderen en er ruzies zijn ontstaan. Belangrijk is dat in het kader van een ondertoezichtstelling een jeugdbeschermer bij het gehele gezin betrokken raakt. [minderjarige 2] kan thuis blijven wonen, maar het is wel van belang dat thuis dan intensieve hulpverlening wordt ingezet en hierbij goed gekeken wordt naar de belastbaarheid van de ouders en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige 2] en de ouders. Belangrijk is dat de ouders weer emotioneel beschikbaar kunnen zijn voor de kinderen. Ook is het van belang dat de ouders hun eigen problematiek van vroeger leren verwerken en aan hun relatie werken en leren hoe zij de kinderen niet belasten met ruzies. Het is in het belang van [minderjarige 1] om de komende periode bij [naam instelling] te verblijven, zodat hij daar verder tot rust kan komen en er onderzoek kan worden gedaan. Hieruit zal volgen welke hulpverlening hij nodig heeft. Ook kan dan een passend plan voor een terugplaatsing worden gemaakt.

4.De standpunten

4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. [minderjarige 1] verblijft op een behandelgroep van [naam instelling] en daar gaat het goed met hem. [minderjarige 1] is zelfstandig en [naam instelling] is tevreden over hem. Ook op school gaat het goed. [minderjarige 1] staat momenteel op de wachtlijst voor een persoonlijkheidsonderzoek bij [naam instelling] . Onduidelijk is wanneer dit onderzoek kan worden verricht. Daarnaast wordt vanuit [naam instelling] een ambulant hulpverlener ingezet voor [minderjarige 1] . Deze hulpverlener kan ook worden ingezet voor [minderjarige 2] en de ouders in de thuissituatie, zodat één hulpverlener betrokken is bij het gezin.
4.2.
Door en namens de ouders is ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] valt de ouders erg zwaar. [minderjarige 1] komt volgens de ouders gelukkig wel bijna dagelijks thuis langs en er is onderling goed contact. De ouders willen er alles aan doen zodat [minderjarige 1] uiteindelijk weer thuis kan wonen. De ouders staan open voor hulpverlening en zijn hier zelf ook mee aan de slag gegaan. Zo krijgen zij hulp vanuit de kerk en de moeder praat sinds kort met een psycholoog. Tevens staan de ouders open voor hulpverlening van de schoolmaatschappelijk werker voor [minderjarige 2] . Volgende week donderdag staat er een gesprek gepland. De ouders betreuren het beeld dat van hen wordt geschetst in het raadsrapport. Het voelt voor hen alsof zij slechte ouders zijn, terwijl zij het beste voor de kinderen willen. De ouders kunnen zich ook niet in alle door de Raad gestelde zorgen vinden. Zo zijn de zorgen omtrent hun financiën niet meer aan de orde en hebben zij nu een stabiele woonplek. Ook de zorg dat de kinderen een te grote rol in het huishouden zouden spelen is onjuist. Verder vindt de moeder het jammer dat haar ziektebeeld op de voorgrond staat. De moeder heeft zich ondanks haar chronische ziekte altijd hard ingezet voor de kinderen. Al hetgeen de ouders eerder hebben meegemaakt heeft veel impact op het gezin gehad en de ouders hebben hun best gedaan om de kinderen hier niet mee te belasten. Zo hebben de kinderen hiervoor jaren begeleiding van een coach gehad. Tot slot zouden de ouders graag zien dat de GI rekening houdt met hun culturele achtergrond en de grenzen die de ouders in het kader van de opvoeding aan de kinderen stellen. De ouders willen hierover graag in gesprek met de GI.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Uit de overlegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn opgegroeid in een onveilige en instabiele opvoedomgeving met problematiek op meerdere vlakken. Daarmee samenhangend zijn er grote zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de ouders voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is positief dat de ouders ter zitting hebben aangegeven hulpverlening te willen accepteren om de thuissituatie te verbeteren. Met alle betrokkenen acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling echter wel noodzakelijk, omdat de zorgen groot zijn en passende hulpverlening in het vrijwillig kader mede door toedoen van de ouders niet van de grond is gekomen. Het is belangrijk dat zowel voor [minderjarige 1] als [minderjarige 2] een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken die de regie voert en de noodzakelijke hulpverlening inzet. De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] [minderjarige 1] verblijft op een open groep bij [naam instelling] en het gaat hier naar omstandigheden goed met hem. Het is de komende periode belangrijk dat er een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige 1] wordt afgenomen zodat duidelijk wordt wat [minderjarige 1] zijn opvoedbehoeftes zijn, dat passende hulpverlening kan worden ingezet en kan worden bezien wat nodig is om weer thuis te kunnen wonen. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 25 juni 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 17 december 2024 tot 17 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 25 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. J.C.M. Persoon, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 7 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.