ECLI:NL:RBROT:2024:13331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
10.261643.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging na burenruzie met steekpartij

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekpartij na een langdurige burenruzie. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 177 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een schadevergoeding voor immateriële schade. De feiten vonden plaats op 15 augustus 2024, toen de verdachte met een mes de aangever in de buik stak, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie tot doodslag, maar dat de verdachte wel opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De bedreiging van een tweede slachtoffer werd ook bewezen verklaard, waarbij de verdachte dreigende woorden uitsprak terwijl hij met een mes in de richting van het slachtoffer wees. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.261643.24
Datum uitspraak: 9 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1952,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [naam PI] ,
raadsman mr. A. Zeeman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de slachtoffers.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft namelijk geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde geldt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de aard van de gemaakte beweging en de overige omstandigheden van het geval moet op zijn minst voorwaardelijke opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel blijken. Dat volgt niet uit de bewijsmiddelen in het dossier. De verdachte heeft één keer met het mes uitgehaald om af te schrikken, niet om te verwonden. Nu redelijke twijfel bestaat over het opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, dient de twijfel in het voordeel van de verdachte te worden uitgelegd en dient deze daarom te worden vrijgesproken. Indien toch opzet op een van de ten laste gelegde feiten wordt aangenomen, wordt een beroep op noodweerexces gedaan. De verdachte heeft uit emotie disproportioneel gehandeld ten gevolge van een, in de ogen van de verdachte, ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ten aanzien van het tweede feit is vrijspraak bepleit. Uit de uitwerking van het audiobestand blijkt dat de verdachte dreigende woorden uitte naar een van de aanwezige vrouwen, maar onvoldoende blijkt dat deze uitlatingen specifiek gericht waren tegen de aangeefster.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 15 augustus 2024 te Rotterdam aangever heeft verwond met een mes, door hem daarmee in de buik te raken. De vraag is hoe het handelen van de verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe is doorslaggevend geacht dat de verdachte, op korte afstand van het slachtoffer, met kracht, een groot mes richting de buik van het slachtoffer stak. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen onvoldoende kan worden vastgesteld dat de kracht van het steken en de afstand van de verdachte tot aangever van dusdanige aard waren dat daaruit het (al dan niet voorwaardelijk) opzet van de verdachte tot het toebrengen van mogelijk dodelijk letsel blijkt. Dat blijkt evenmin uit de uiterlijke verschijningsvorm van het geheel van de handelingen van de verdachte, zodat vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het meer subsidiair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft met een groot mes in handen de confrontatie opgezocht met de aangever, heeft vervolgens in de richting van (de buik van) de aangever uitgehaald en de aangever is daardoor gewond geraakt. De verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik allerlei vitale organen bevinden. Door met een mes in de buikholte van aangever te steken, kan deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden opgevat als een handeling gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Het verweer wordt verworpen.
Ook het tweede ten laste gelegde feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De videobeelden, gemaakt door aangeefster, zijn in een proces-verbaal beschreven. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de verdachte een beweging maakt richting de filmende persoon (zijnde aangeefster) en zegt ‘Ik ga je doodmaken, vrouwtje.’ Dit komt overeen met wat aangeefster in haar aangifte heeft verklaard. Zij heeft namelijk verklaard dat verdachte met het mes in zijn handen naar haar wees en zei dat hij haar ging doodmaken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bedreiging duidelijk aan de aangeefster gericht was. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1 meer subsidiair
hij op 15 augustus 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] in de buik heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 15 augustus 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
''Ik ga je doodmaken vrouwtje''
en
met een mes in de richting van die [slachtoffer 2]
te wijzen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging tot zware mishandeling;

2.Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.1.
Beroep op noodweerexces
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte uit emotie disproportioneel heeft gehandeld ten gevolge van een, in de ogen van de verdachte, ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dit beroep op noodweerexces faalt. De verdachte heeft zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht met een mes in zijn handen en met dat mes uitgehaald in de richting van [slachtoffer 1] . Niets wijst erop dat hij zich niet op elk moment uit de situatie had kunnen onttrekken. Er was voor de verdachte dan ook geen enkel moment sprake van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . De spanningen in een lang slepende burenruzie hebben ertoe geleid dat de verdachte op 15 augustus 2024 de verwijtbare keuze heeft gemaakt om op straat met een groot vleesmes in handen de confrontatie met zijn buren aan te gaan. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte [slachtoffer 1] met het mes in de buik gestoken. Het is een geluk en niet aan het handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien veroorzaakt een feit als dit, een steekpartij op straat, veel onrust in de buurt.
Ook heeft de verdachte [slachtoffer 2] , bedreigd met de dood terwijl hij met het mes, waarmee hij zojuist haar echtgenoot had gestoken, in haar richting wees. De verdachte had, ook bij zo ver opgelopen spanningen tussen partijen, anders moeten handelen. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 november 2024. Dit rapport houdt het volgende in. De reclassering ziet een risicofactor in de huisvesting en het psychosociaal functioneren van de verdachte. De pro-sociale aanpak van de verdachte in de burenruzie liep ten einde toen de spanningen te hoog opliepen. De verdachte is onvoldoende zelfkritisch ten aanzien van zijn handelen in het onderhavige delict. Toch ziet de reclassering een laag recidiverisico. De bij veroordeling geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen de risicofactoren verder in te perken. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van een bedrag van € 19,90 aan materiële schade en een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht beide vorderingen geheel toewijsbaar en heeft tevens de wettelijke rente over de verzochte bedragen en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft primair aangevoerd dat de vorderingen daardoor niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] verzocht de vordering te matigen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] is aangevoerd dat de gevorderde materiële kosten geen verband houden met het onder 2 ten laste gelegde feit.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan beide benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [slachtoffer 1] heeft lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor hij medische zorg heeft gehad. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De gevorderde vergoeding van immateriële schade zal ten aanzien van beide benadeelde partijen daarom volledig worden toegewezen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade geen verband houdt met het onder 2 ten laste gelegde feit, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van immateriële schade een vergoeding betalen van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van immateriële schade een vergoeding betalen van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 177 (honderdzevenenzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Rotterdam op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa (Cognitieve Vaardigheden) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in deze zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 2] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 250,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. Speelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1 primair
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal in de buik heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te Rotterdam,
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken op de buik, heeft
toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal in de buik te
steken/snijden
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal in de buik heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
''Ik ga je doodmaken vrouwtje'' en/of ''Ik maak je dood'', althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking
en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van die [slachtoffer 2]
te wijzen/steken;