ECLI:NL:RBROT:2024:13322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11032164 CV EXPL 24-9153
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door niet uitschrijven uit de BRP leidt tot schadevergoeding voor verhuurster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een verhuurster en haar ex-huurster. De ex-huurster, hierna aangeduid als [gedaagde], heeft na haar vertrek uit de woning van de verhuurster, aangeduid als [eiseres], haar inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) niet ongedaan gemaakt. Dit leidde ertoe dat [eiseres] werd aangeslagen voor gemeentelijke heffingen als een meerpersoonshuishouden, wat resulteerde in hogere kosten. [eiseres] vorderde schadevergoeding van [gedaagde] op basis van onrechtmatige daad, omdat zij meende dat [gedaagde] haar verplichtingen niet was nagekomen door zich niet uit te schrijven.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] inderdaad een onrechtmatige daad had gepleegd door haar inschrijving in de BRP niet tijdig te wijzigen. Dit had financiële gevolgen voor [eiseres], die hierdoor hogere gemeentelijke heffingen moest betalen. De kantonrechter wees een deel van de vorderingen van [eiseres] toe, namelijk een bedrag van € 79,74, dat [gedaagde] aan [eiseres] moest betalen, met wettelijke rente vanaf 10 februari 2024. De overige vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat [eiseres] het vonnis direct kon uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep zou gaan. Dit vonnis benadrukt de verplichting van huurders om hun inschrijving in de BRP actueel te houden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11032164 CV EXPL 24-9153
datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Goedhart,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Aïssal.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord.
1.2.
Op 12 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft een tijdlang in de woning van [eiseres] gewoond. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake was van een huurovereenkomst of niet, maar dat is voor de beoordeling van deze zaak niet relevant. [gedaagde] stond in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van [eiseres] .
2.2.
Op 1 augustus 2022 is [gedaagde] uit de woning vertrokken. Zij heeft haar inschrijving in de BRP op het adres van [eiseres] niet ongedaan gemaakt. [eiseres] is een procedure gestart bij de gemeente om die inschrijving ongedaan te maken. Op 7 maart 2023 heeft de gemeente bevestigd dat [gedaagde] niet langer ingeschreven staat op het adres van [eiseres] .
2.3.
[eiseres] is in 2023 aangeslagen voor gemeentelijke heffingen en waterschapsheffingen. Bij een aantal kostenposten is daarbij uitgegaan van een tweepersoonshuishouden, vanwege de inschrijving in de BRP van [gedaagde] op het adres van [eiseres] .
2.4.
[eiseres] beroept zich op afspraken die ze heeft gemaakt met [gedaagde] . De eerste afspraak waar [eiseres] zich op beroept houdt in dat [gedaagde] de helft van de heffingen en lasten zou betalen en de tweede afspraak houdt in dat [gedaagde] zich per 1 augustus 2022 zou uitschrijven uit de BRP van het adres van [eiseres] . Ook beroept [eiseres] zich erop dat het niet uitschrijven een onrechtmatige daad oplevert. [eiseres] vordert in deze procedure vergoeding van haar schade, die – aldus [eiseres] – bestaat uit de volgende posten:
  • gederfde huurinkomsten, omdat zij (een deel van) haar woning van 1 augustus 2022 tot en met 7 maart 2023 niet heeft kunnen verhuren. [eiseres] gaat uit van een huurbedrag van € 500,- per maand. 7 maanden à € 500,- levert een vordering van € 3.500,- op;
  • 50% van de gemeentelijke heffingen over 2023, zijnde € 437,-;
  • 50% van de waterschapslasten over 2023, zijnde € 143,78;
  • vergoeding van de onkosten voor de procedure om [gedaagde] te laten uitschrijven uit het BRP op haar adres: € 1.000,-.
De totale vordering van [eiseres] is dus € 5.080,71. Over dit bedrag wil zij ook wettelijke rente ontvangen.
2.5.
[gedaagde] betwist dat er is afgesproken dat zij 50% van de heffingen en lasten zou betalen en betwist ook de door [eiseres] opgevoerde schadeposten. Ook vindt [gedaagde] de grondslag voor de vorderingen onduidelijk en vindt zij dat [eiseres] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld omdat niet alle feiten (correct) zijn genoemd.
Geen schending van artikel 21 Rv, duidelijke grondslag
2.6.
De kantonrechter overweegt allereerst dat geen sprake is van een schending van artikel 21 Rv door [eiseres] . Partijen verschillen van mening over de (relevante) feiten. Het is voor de beoordeling van deze zaak is niet relevant of de vriend van [gedaagde] ook in de woning woonde en of hij huur betaalde aan [eiseres] . Dat [eiseres] daar niets over heeft vermeld, heeft dus geen gevolgen voor haar vorderingen.
2.7.
De kantonrechter vindt de grondslag voor de vorderingen duidelijk genoeg om daarover te oordelen. Die grondslag is hiervoor omschreven. Of de vordering op die grondslag(en) toewijsbaar is, is een vervolgvraag, die hierna wordt beantwoord.
[gedaagde] moet € 79,74 aan [eiseres] betalen
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] een bedrag van € 79,74 aan [eiseres] moet betalen. De rest van de vorderingen van [eiseres] wordt afgewezen. Hierna wordt toegelicht hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
2.9.
Dat [eiseres] een deel van haar woning zou hebben kunnen verhuren voor € 500,- per maand in de periode van augustus 2022 tot en met 7 maart 2023, is niet komen vast te staan. [eiseres] heeft deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen stukken of verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat er een huurder was die in augustus 2022 zijn intrek zou nemen in de woning en een bedrag van € 500,- zou hebben betaald. Ook heeft zij niet onderbouwd dat zij als gevolg van gemeentelijke regels (verband houdend met de BRP-registratie van [gedaagde] ) de vrijstaande kamer niet kon verhuren. Het gevorderde bedrag van € 3.500,- wordt daarom afgewezen.
2.10.
Van een afspraak die inhoudt dat [gedaagde] de helft van de overheidsheffingen en
-lasten zou betalen, is niet gebleken. [eiseres] vermeldt die afspraak wel, maar [gedaagde] heeft de afspraak betwist. [eiseres] heeft nagelaten om haar stelling handen en voeten te geven, bijvoorbeeld door uit te leggen wanneer en in welke context die afspraak dan gemaakt is en hoe daar in 2022 uitvoering aan is gegeven. Omdat zij onvoldoende gesteld heeft over de afspraak, komt de kantonrechter niet aan bewijslevering toe. Voor zover de vorderingen van [eiseres] gebaseerd zijn op nakoming van deze gestelde afspraak, zijn ze niet toewijsbaar.
2.11.
Dat [gedaagde] zich niet heeft uitgeschreven uit de BRP per 1 augustus 2022, levert wel een onrechtmatige daad op van haar jegens [eiseres] . Vast staat dat [gedaagde] vanaf die datum niet meer in de woning woonde. Zij is verplicht om de inschrijving in de BRP actueel te houden en dus wijzigingen door te geven. Die verplichting heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter ook tegenover [eiseres] , omdat het handhaven van die inschrijving voor [eiseres] als hoofdbewoner (financiële) gevolgen heeft. Omdat [gedaagde] degene was die zich moest uitschrijven (en dat eenvoudig kon), maar dat niet heeft gedaan, is deze onrechtmatige daad aan haar toerekenbaar.
2.12.
[eiseres] heeft door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade geleden en die schade is het directe gevolg van het niet uitschrijven. De schade bestaat uit het verschil tussen de gemeentelijke heffingen en waterschapslasten die [eiseres] in 2023 heeft moeten betalen en de bedragen die zij had moeten betalen als [gedaagde] zich op tijd zou hebben uitgeschreven. Dit komt neer op het volgende.
2.12.1.
De gemeentelijke heffingen bestaan uit onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing. De hoogte van de onroerendezaakbelasting en rioolheffing is niet afhankelijk van het aantal personen dat in de woning woont, de afvalstoffenheffing wel. Als [gedaagde] zich op 1 augustus 2022 zou hebben uitgeschreven, dan zou [eiseres] in 2022 zijn aangeslagen voor een eenpersoonshuishouden. Uit de Verordening Afvalstoffenheffing 2023 van de gemeente Rotterdam blijkt dat het bedrag voor een eenpersoonshuishouden € 296,- zou zijn geweest. Het bedrag voor een tweepersoonshuishouden, waarvoor [eiseres] is aangeslagen, is € 354,60. Het verschil tussen deze bedragen, € 58,60, moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen.
2.12.2.
De waterschapslasten bestaan uit watersysteemheffing en zuiveringsheffing. De hoogte van de watersysteemheffing is niet afhankelijk van het aantal personen dat in de woning woont, de zuiveringsheffing wel. [eiseres] is voor de maanden januari en februari 2023 aangeslagen voor een meerpersoonshuishouden en voor de maanden maart tot en met december 2023 voor een eenpersoonshuishouden. Uit de op het aanslagbiljet genoemde bedragen blijkt dat de heffing voor een eenpersoonshuishouden omgerekend per maand € 5,585 bedraagt. In de maanden januari en februari 2023 zou [eiseres] aangeslagen zijn voor € 11,17, als [gedaagde] zich op 1 augustus 2022 zou hebben uitgeschreven. Zij is aangeslagen voor € 32,31. Het verschil tussen deze bedragen, € 21,14, moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen.
2.13.
De gevorderde vergoeding voor onkosten van € 1.000,- is onvoldoende onderbouwd. [eiseres] verklaart dat zij (Poolse) mensen contant heeft moeten betalen voor informatie, maar dit blijkt nergens uit. Zij heeft ook niet toegelicht om welke informatie het ging en waarom ze die nodig had om de uitschrijving van [gedaagde] te realiseren. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.14.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen over het toegewezen bedrag van € 79,74. De rente wordt toegewezen vanaf 10 februari 2024. [gedaagde] heeft hier geen specifiek verweer tegen gevoerd en zij was op 10 februari 2024 in verzuim.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.15.
De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit omdat de vorderingen van [eiseres] grotendeels worden afgewezen, maar zij ook niet helemaal zonder reden tot dagvaarding is overgegaan. In die omstandigheden brengt de redelijkheid met zich dat geen van beide partijen aan de kosten van de ander hoeft bij te dragen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 79,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 februari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909