ECLI:NL:RBROT:2024:13319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11153518 CV EXPL 24-14771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van compensatie uit de Catshuisregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-echtpaar over de verdeling van een compensatie van € 30.000,- die aan de man was toegekend op grond van de Catshuisregeling, bedoeld voor slachtoffers van de toeslagenaffaire. De vrouw vorderde de helft van dit bedrag, stellende dat de compensatie voor het gezin was bedoeld en dat zij recht had op een deel, aangezien zij samen met de man en hun twee kinderen een gezin vormde ten tijde van de terugbetaling van de kinderopvangtoeslag. De man betwistte echter de grondslag van de eis van de vrouw en verwees naar de wettelijke regeling die voorziet in een aparte compensatie voor ex-partners die niet in aanmerking komen voor de € 30.000,-.

De kantonrechter oordeelde dat er geen gemeenschap van goederen bestond, afgezien van de beperkte gemeenschap die enkel de woning en de hypothecaire lening omvatte. De compensatie werd niet beschouwd als een nagekomen bate die verdeeld moest worden. De vrouw kon haar eis niet baseren op een onrechtmatige daad, omdat er geen wettelijke verplichting bestond om de compensatie te delen. De kantonrechter concludeerde dat de compensatie persoonsgebonden was en enkel aan de man was toegekend, wat ook bleek uit de wetgeving die ex-partners een aparte regeling biedt. De vrouw werd geacht zelf een compensatie aan te vragen, en de kantonrechter wees haar vordering af, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders rondom compensatie en de rol van de gemeenschap van goederen in echtscheidingszaken. De kantonrechter stelde vast dat de vrouw geen juridische grondslag had voor haar vordering, en dat de man niet in strijd met de wet of het maatschappelijk verkeer handelde door de compensatie niet te delen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11153518 CV EXPL 24-14771
datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam vrouw],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: [persoon A] ,
tegen
[naam man],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer.
De partijen worden hierna ‘ [naam vrouw] ’ en ‘ [naam man] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • de nadere producties van [naam vrouw] ;
  • de akte eiswijziging van [naam man] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [naam vrouw] .
1.2.
Op 21 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[naam vrouw] en [naam man] zijn op 7 september 2011 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Er was geen enkele gemeenschap van goederen. In 2017 zijn die voorwaarden gewijzigd. Sindsdien heeft een beperkte gemeenschap van goederen bestaan, die alleen betrekking had op de (echtelijke) woning en de hypothecaire financiering die op die woning rustte.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank van 24 oktober 2019 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 9 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben samen twee kinderen. In de jaren 2005 tot en met 2016 is er kinderopvangtoeslag (KOT) ontvangen. Voor de jaren 2008 tot en met 2012 zijn de toeslagen door [naam man] aangevraagd en op zijn naam toegekend. [naam man] heeft vervolgens een aanslag ontvangen van de Belastingdienst, op grond waarvan hij een bedrag van € 19.030,- aan ontvangen toeslagen moest terugbetalen. Dit bedrag is op 22 juni 2012 aan de Belastingdienst betaald.
2.4.
Op 8 mei 2021 is een besluit genomen, waarbij aan [naam man] een compensatie is toegekend van € 30.000,-. Deze compensatie staat bekend als de Catshuisregeling en is bedoeld voor slachtoffers van de toeslagenaffaire.
2.5.
[naam vrouw] eist in deze procedure dat [naam man] de helft van de compensatie, dus een bedrag van € 15.000,-, met rente aan haar betaalt. Volgens haar is de compensatie bedoeld voor het hele gezin en ten tijde van het terugbetalen van de toeslag vormde zij nog een gezin met [naam man] en hun twee kinderen. Dat Ramadin niet de helft van de compensatie aan haar betaalt, ziet zij als een onrechtmatige daad, zo heeft zij op de zitting toegelicht.
2.6.
[naam man] betwist dat [naam vrouw] een (geldige) grondslag heeft voor haar eis. Hij wijst erop dat hij als begunstigde is aangemerkt door de Staat, dat hij destijds de toeslagen heeft moeten terugbetalen en dat de wetgever (inmiddels) heeft voorzien in een regeling, waarbij de ex-partner aanspraak kan maken op een eigen compensatie van € 10.000,-. Als de kantonrechter oordeelt dat [naam man] de € 30.000,- met [naam vrouw] moet delen dan eist hij de helft van de compensatie waar [naam vrouw] recht op heeft, dus € 5.000,-.
2.7.
De kantonrechter wijst de eis van [naam vrouw] af omdat hiervoor geen juridische grondslag bestaat. Dit wordt hierna uitgelegd.
[naam man] hoeft de compensatie niet met [naam vrouw] te delen
2.8.
De kantonrechter heeft op de zitting vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat er geen sprake was van een gemeenschap, afgezien van de beperkte gemeenschap voor de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire financiering. De compensatie is daarom geen nagekomen bate die alsnog verdeeld moet worden. [naam vrouw] baseert haar eis ook niet op die grondslag.
2.9.
[naam vrouw] meent dat er sprake is van een onrechtmatige daad van [naam man] omdat hij de compensatie niet met haar deelt, maar de kantonrechter volgt haar daarin niet. Van een onrechtmatige daad is pas sprake als iemand heeft gehandeld of iets heeft nagelaten in strijd met een wettelijke plicht of met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW). Van een wettelijke plicht om de compensatie te delen is geen sprake. [naam vrouw] stelt dat de compensatie niet persoonsgebonden is, maar wordt uitgekeerd per gezin. Dit klopt echter niet. Artikel 2.1 lid 1 van de Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat de compensatie wordt toegekend aan de aanvrager van de kinderopvangtoeslag. Dat was in de jaren waar het in deze zaak over gaat [naam man] . Dat de compensatie alleen voor [naam man] is, blijkt ook uit het feit dat er een Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is gekomen. Deze wet is bedoeld voor een situatie als in deze zaak en is gericht op ex-partners die niet in aanmerking komen voor de compensatie van € 30.000,-. [1] Juist voor hen is een aparte compensatieregeling van € 10.000,- in het leven geroepen. [naam vrouw] zal dus zelf een compensatie moeten aanvragen. Dat partijen elkaars toeslagpartner zijn geweest, is niet relevant, gelet op de hiervoor aangehaalde bepaling uit de Wet hersteloperatie toeslagen. De kantonrechter vindt ook niet dat [naam man] in strijd handelt met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt (ongeschreven recht) als hij de compensatie niet deelt. [naam vrouw] heeft ook niet uitgelegd welke ongeschreven regel dan overtreden zou zijn. Het zou hooguit kunnen dat iemand de morele verplichting voelt om de compensatie te delen, maar dat is – juridisch vertaald – een natuurlijke verbintenis en die kan niet worden afgedwongen.
2.10.
Tot slot overweegt de kantonrechter dat de stelling van [naam vrouw] dat ook aan haar kant sprake is geweest van leed, aangedaan door de Belastingdienst, geen grondslag geeft voor een vordering tegen [naam man] . Hij is niet degene die [naam vrouw] het leed heeft aangedaan, maar de Belastingdienst. Dat is inmiddels ook ingezien en om die reden is de ex-partnerregeling in het leven geroepen.
2.11.
Omdat een geldige grondslag voor de vordering van [naam vrouw] ontbreekt, wordt deze afgewezen. De kantonrechter hoeft daarom niet te oordelen over de tegeneis van [naam man] .
De kantonrechter compenseert de proceskosten
2.12.
De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. [naam man] heeft gevraagd om, in afwijking van de hoofdregel dat de kosten in zaken tussen ex-echtgenoten worden gecompenseerd (artikel 237 Rv), [naam vrouw] in de kosten te veroordelen, maar de kantonrechter ziet daar geen aanleiding voor. Hoewel er geen grondslag blijkt te zijn voor de vordering van [naam vrouw] , hoefde dit voor haar bij het starten van deze procedure niet zo duidelijk te zijn dat zij had moeten afzien van haar bevoegdheid om deze procedure te starten. Anders gezegd: zij heeft geen misbruik gemaakt van procesrecht of onrechtmatig gehandeld. Dit kan ook niet snel worden aangenomen, omdat iedereen het recht heeft om een zaak te laten beoordelen door de rechter (artikel 6 EVRM). [2]

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van [naam vrouw] af;
3.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.Zie de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 36352, nr. 3, in het bijzonder hoofdstuk 2
2.Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, 5.3.3 en 5.3.4