ECLI:NL:RBROT:2024:13309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
10/082710-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van ex-vriendin met geweld in eigen woning

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van zijn ex-vriendin in haar woning. De verdachte heeft de feiten ontkend en verklaard dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, ondersteund door forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster door geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 36 maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 8.454,64, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/082710-24
Datum uitspraak: 17 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting. Daartoe is aangevoerd dat de aangifte van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De foto’s van het letsel, de letselverklaring en de verklaring van getuige [naam getuige] kunnen niet als steunbewijs dienen. De verklaring van getuige [naam getuige] is grotendeels gebaseerd op de verklaring van aangeefster. Voor de foto’s van het letsel en de letselverklaring geldt dat de verkleuringen in het gezicht van aangeefster zowel passen bij de verklaring van aangeefster als bij de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster vrijwillig seks met elkaar hebben gehad. Daarvoor, tussendoor en/of daarna hebben zij ook ruzie gehad. De verdachte heeft aangeefster één klap gegeven, maar dat was niet om de seks af te dwingen. Indien wordt aangenomen dat er geweld is toegepast, kan niet worden bewezen dat het geweld is gebruikt om de seks af te dwingen. De verdachte betwist verantwoordelijk te zijn voor de loszittende tanden dan wel de breuk in de nekwervel van aangeefster.
4.2.
Beoordeling
De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zoals dat luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt, bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegd feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval artikel 242 (oud) Sr.
Aan de verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn: degene die stelt slachtoffer te zijn en degene die als dader wordt gezien. Dat betekent dat als de verdachte ontkent, vaak alleen de verklaring van het slachtoffer het bewijs vormt. De rechter mag
het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet aannemen op basis van één verklaring. Voor een bewezenverklaring moet deze verklaring worden ondersteund door ander bewijs.
Vast staat dat de aangeefster en de verdachte in de nacht van 7 maart 2024 op 8 maart 2024 seks met elkaar hebben gehad in de woning van aangeefster. In de ochtend van 8 maart 2024 is bij aangeefster letsel vastgesteld. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte over de vrijwilligheid van dit seksuele contact staan echter lijnrecht tegenover elkaar. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar met geweld heeft gedwongen om seks met hem te hebben. De verdachte heeft verklaard dat hij en de aangeefster met wederzijdse instemming seks hebben gehad en dat hij aangeefster die avond één klap heeft gegeven.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte aangeefster door geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Aangeefster heeft in verschillende verklaringen (het informatief gesprek op 8 maart 2024, de aangifte op 9 maart 2024, het verhoor bij de politie op 14 maart 20224 en het verhoor bij de rechter-commissaris op 6 september 2024) verteld over de seksuele handelingen die zij van de verdachte heeft moeten dulden. Daarbij heeft zij op essentiële onderdelen gedetailleerd en consistent verklaard. Kort na de gebeurtenissen heeft aangeefster een vriendin (getuige [naam getuige] ) verteld dat zij die nacht door verdachte was mishandeld. Samen met deze vriendin is aangeefster de ochtend van 8 maart 2024 naar het politiebureau en het ziekenhuis gegaan. In het ziekenhuis heeft zij aan de verpleegkundige verteld dat zij door de verdachte was verkracht en mishandeld, die daarop de politie heeft ingeschakeld. De details in dit verhaal stemmen overeen met de door aangeefster afgelegde verklaringen. In het ziekenhuis heeft zij aan haar vriendin een bericht gestuurd dat zij ook door de verdachte was verkracht.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de forensische rapportage. Hieruit blijkt dat aangeefster op 8 maart 2024, enkele uren nadat zij zegt door de verdachte met geweld te zijn verkracht, letsel had op verschillende plekken op haar lichaam, waaronder bloeduitstortingen in haar gezicht en hals/kaak, een breuk van het uitsteeksel van de zevende nekwervel en twee loszittende tanden. De verpleegkundige en de verbalisant die haar die dag hebben gezien, constateerden daarnaast bloeduitstortingen in de hals in de vorm van vingerafdrukken.
De verklaring van aangeefster wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] . Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij vrijdagochtend 8 maart 2024 heeft gezien dat aangeefster onder de blauwe plekken zat en dat zij huilde.
De verdachte is op de terechtzitting gevraagd hoe hij het ontstaan van de vele letsels bij aangeefster kan verklaren. De verdachte heeft herhaald dat hij aangeefster slechts één klap heeft gegeven en dat hij haar niet heeft gewurgd. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte de wisselend heeft verklaard over het geweld dat hij tegen aangeefster heeft gebruikt, maar bovenal maakt geen van zijn verklaringen duidelijk hoe aangeefster aan de vele geconstateerde letsels is gekomen. Daarentegen passen de letsels van aangeefster wel bij de gewelddadige handelingen waarover zij heeft verklaard en waarmee de verdachte haar met geweld heeft gedwongen om seks met hem te hebben. Dit brengt met zich dat de verklaring van de verdachte, dat sprake was van vrijwillig seksueel contact en dat het letsel van aangeefster mogelijk is ontstaan door één klap, als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte aangeefster heeft verkracht.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 maart 2024 te Rotterdam
door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een
handeling die bestond uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
bestaande het geweld uit:
- het op bed duwen van die [slachtoffer] en
- het trekken aan haar legging en
- het haar terugduwen op bed als zij probeerde op te staan en
- het met kracht openen van haar benen en
- het duwen van haar hoofd en/of nek tegen de muur en
- het met zijn handen haar mond bedekken en de keel van die [slachtoffer]
vastpakken/grijpen en/of dichtknijpen/drukken waardoor zij het bewustzijn verloor
en
- het slaan tegen haar lichaam
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn ex-vriendin verkracht in haar eigen woning, waar haar zoontje lag te slapen. Hiermee heeft de verdachte de grenzen van het slachtoffer niet gerespecteerd en hij heeft enkel oog heeft gehad voor zijn eigen gevoelens en behoeften. Door zo te handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Ook in dit geval is daarvan sprake: het slachtoffer vreesde gedurende de nacht zelfs voor haar leven en heeft nog steeds te kampen met onder meer slapeloosheid en depressieve gevoelens.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een Nederlands uittreksel uit de justitiële documentatie over de verdachte van 11 maart 2024 en een Pools uittreksel van 7 november 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Klinisch psycholoog [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 11 juli 2024. Dit rapport houdt – samengevat en voor zover van belang – het volgende in. Bij de verdachte zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van
antisociale trekken, maar is er onvoldoende informatie voorhanden om te kunnen spreken
van evidente psychische problematiek. Aangezien de verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan er noch over het gelijktijdigheidsverband noch over enige mate van doorwerking een uitspraak worden gedaan. Er is onvoldoende bewijs dat verdachtes keuzes zouden zijn beïnvloed door enige psychische problematiek, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de mate waarin het hem ten laste gelegde hem zou kunnen worden toegerekend. De psycholoog kan daarom ook geen interventieadvies geven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd en naar LOVS-oriëntatiepunten. Voor verkrachting met geweld is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank ziet geen redenen om hiervan af te wijken en zal deze straf dan ook opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.687,58,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag geheel toewijsbaar is, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich – in het geval van een bewezenverklaring – op het standpunt gesteld dat de materiële schade bestaande uit kosten voor nieuw beddengoed kan worden toegewezen en dat de kosten voor een nieuw bed dienen te worden afgewezen. Wat betreft de gevorderde gemiste inkomsten heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De kosten voor vervanging van het beddengoed zijn voldoende onderbouwd en onweersproken, zodat deze zullen worden toegewezen. De kosten voor vervanging van het bed zal de rechtbank afwijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten rechtstreeks in verband staan met het bewezenverklaarde strafbare feit. Dat de benadeelde enkele weken niet heeft kunnen werken en daardoor inkomsten is misgelopen acht de rechtbank aannemelijk, gelet op het bewezenverklaarde strafbare feit. Mede met in aanmerking genomen de door de benadeelde partij overgelegde stukken begroot de rechtbank de gederfde inkomsten op dit punt op een bedrag van € 885,49. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De schade van de benadeelde partij zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld conform de hoogte van de ingediende vordering. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in soortgelijke zaken is toegekend.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.454,64‬, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 242(oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 8.454,64 (zegge: achtduizend vierhonderdvierenvijftig euro en vierenzestig eurocent), bestaande uit € 954,64 aan materiële schade en €7.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 8.454,64 (zegge: achtduizend vierhonderdvierenvijftig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.454,64 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
77 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en T. Urbanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 december 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 maart 2024 te Rotterdam
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
bestaande het geweld of die feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die
andere feitelijkheid uit:
- het op bed duwen van die [slachtoffer] en/of
- het trekken aan haar legging en/of
- het haar terugduwen op bed als zij probeerde op te staan en/of
- het met kracht openen van haar benen en/of
- het duwen van haar hoofd en/of nek tegen de muur en/of
- het met zijn handen haar mond bedekken en/of de keel van die [slachtoffer]
vastpakken/grijpen en/of dichtknijpen/drukken waardoor zij het bewustzijn verloor
en/of
-het slaan tegen haar lichaam en/of
- het doorgaan terwijl zij huilde en/of
- het aldus voor die [slachtoffer] een dreigende situatie doen ontstaan.