ECLI:NL:RBROT:2024:13284

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
10/269297-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling, openlijke geweldpleging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging zware mishandeling, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Wel werd de poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging bewezen verklaard. De feiten vonden plaats op 14 oktober 2023 in Dordrecht, waar de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de zij heeft gestoken. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 192 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor haar gedragsproblemen. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/269297-23
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
raadsman mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 10 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling), 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 192 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west (hierna: jeugdreclassering), meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding, meewerkt aan een behandeling vanuit Youz of een vergelijkbare dan wel forensische GGZ-instelling (ook indien dit dagbehandeling betreft) en of andere eventueel door de jeugdreclassering nodig geachte hulpverlening en zich houdt aan een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] ;
  • met opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (poging tot doodslag)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet subsidiair (poging zware mishandeling), 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 14 oktober 2023 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
door die [slachtoffer]
met een mes, in de zij,
heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 14 oktober 2023 te Dordrecht
openlijk, te weten, op/aan de Regenboogstraat,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door
die
- aan haar haren (naar de grond) te trekken en aan de armen te trekken en
- ( daarbij/vervolgens) een knietje in het gezicht te geven en
- ( aan haar haren) over de grond te slepen en
- tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer] op de grond valt) en
- tegen het hoofd en het bovenlichaam en de knie en de billen,
te schoppen en te trappen en
- tegen het hoofd en het bovenlichaam te slaan en
te stompen;
3.
zij op 14 oktober 2023 te Dordrecht,
terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
mes, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. impliciet subsidiair
poging zware mishandeling;
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
3.
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd (samen met een ander) schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten.
Op 14 oktober 2023 heeft de verdachte zich samen met de medeverdachte, haar moeder, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Uit het dossier komt naar voren dat er reeds geruime tijd sprake was van een hoog oplopend conflict tussen de moeder van de verdachte en het slachtoffer, die de nieuwe partner van haar ex was. Op het moment dat het slachtoffer bij de verdachte en haar moeder thuis langs kwam om spullen af te geven is het conflict hevig geëscaleerd. Op de camerabeelden, die de rechtbank (zoals ter zitting besproken) in raadkamer heeft bekeken, is goed te zien dat de verdachte en de medeverdachte langdurig en fors geweld op het slachtoffer hebben uitgeoefend, waarbij het slachtoffer zich nauwelijks heeft verdedigd. Daarbij hebben de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer aan de haren en armen over de grond getrokken, haar geslagen en geschopt. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer meerdere keren met haar knie in het gezicht geraakt en haar met geschoeide voeten in het gezicht getrapt. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer vervolgens met een mes in haar zij te steken. De gevolgen hiervan zijn relatief beperkt gebleven, maar dat had ook heel anders kunnen aflopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel maar ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Ook in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door dit soort feiten versterkt. De verdachte is kennelijk geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-Psycholoog [naam 1]heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 5 januari 2024. Dit rapport houdt - zakelijk weergeven en voor zover van belang - het volgende in.
Bij de verdachte is een (ongespecificeerde, disruptieve, impulsbeheersings- of andere) ge-
dragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling vastgesteld. Doordat de verdachte heeft geweigerd over het ten laste gelegde te praten, kan geen inzicht worden verkregen in de omstandigheden rondom het ten laste gelegde, of in de gedachten en gevoelens van de verdachte voor, tijdens en na de gebeurtenissen. In algemene zin is het zo dat de vastgestelde gedragsstoornis het dagelijks functioneren van de verdachte en haar relaties met anderen beïnvloedt. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat.
In het belang van een gunstige ontwikkeling van de verdachte adviseert de psycholoog behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en onderliggende emotionele problematiek door een gespecialiseerde GGZ instelling zoals Youz, waarbij ook aandacht moet zijn voor de complexe relatie met de moeder en zal zij eveneens betrokken moeten worden. De psycholoog meent dat het veel vraagt van de behandelaren om tot een hulpverleningsrelatie met de verdachte te komen. In samenspraak met de verdachte kan gekeken worden met welke vorm van behandeling gestart kan worden (poliklinisch of klinisch). Hiervoor dient de verdachte wel motivatie op te kunnen brengen. Gezien haar huidige opstelling zal dit moeilijk worden. Ook verwacht de psycholoog dat het voor de verdachte heel moeilijk zal zijn, vanwege haar complexe geparentificeerde relatie met haar moeder, om niet in de onmiddellijke nabijheid van haar moeder te verblijven. Wanneer deze behandeloptie niet haalbaar blijkt dan kan onderzocht worden of een plaatsing bij een instelling met meer beslotenheid/geslotenheid zoals Horizon (JeugdzorgPlus) aan de orde is. De geadviseerde behandeling kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Een ambulant (deels) voorwaardelijk kader wordt bij bewezenverklaring als meest passend gezien.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft op 7 maart 2024 en 9 december 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ingewikkeld persoonlijkheidsprofiel, waarvoor zij behandeling vanuit de GGZ nodig heeft. Qua behandeling werd op de Klimop ingezet op terugplaatsing bij de moeder, maar inmiddels is duidelijk dat de systeemproblematiek ingrijpender is dan bij aanvang werd gedacht. Men stelt vast dat de verdachte meer structuur en begrenzing behoeft dan binnen de Klimop geboden kan worden. Het lukt de verdachte momenteel niet om tot behandeling te komen zowel op de leefgroep als bij een ambulante aanbieder vanwege haar houding en gedrag. De verdachte stelt zich niet open tegenover de hulpverlening en kan geen hulpvraag formuleren. De verdachte heeft specialistische behandeling nodig. Echter is de verwachting dat deze behandeling, mede vanwege haar zelfbepalende, grens opzoekende en grensoverschrijdende gedrag, moeilijk tot stand zal komen. Deze GGZ-interventies worden nodig geacht om de kans op recidive te verkleinen
en om vanuit procesdiagnostiek af te kunnen stemmen op de benodigde behandeling.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding heeft;
- geen contact heeft met het slachtoffer;
- meewerkt aan behandeling vanuit Youz of een vergelijkbare dan wel forensische GGZ-instelling (ook indien dit dagbehandeling betreft) en of andere eventueel
door de jeugdreclassering nodig geachte hulpverlening;
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming West te Dordrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting is door de jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [naam 2]onder meer naar voren gebracht dat de verdachte ook in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door (een collega) wordt begeleid. De jeugdreclasseerder begeleidt de verdachte nu twee maanden en heeft de verdachte in deze periode zien groeien. De verdachte woont deels bij de Klimop (leef-behandelgroep van Enver) en deels bij de moeder. Er heeft om de twee weken een evaluatie plaatsgevonden met de moeder en de Klimop om te zien hoe het thuis gaat. Omdat het thuis goed ging is het verblijf van de verdachte thuis uitgebreid. De verdachte wil graag terug naar school. Zij vindt het lastig dat zij niets te doen heeft en geen toekomstperspectief heeft. De verdachte wil graag naar begeleid wonen. Zij is aangemeld voor een behandeling bij Youz. Vanwege een wachtlijst is het niet duidelijk wanneer ze daar terecht kan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de aard en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), op de ernst van de feiten en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij (een openlijke geweldpleging en) zware mishandeling uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Ondanks het feit dat sprake is van een poging en het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, kan gelet op de ernst van de feiten en de mate van geweld dat is toegepast niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank weegt verder mee dat de verdachte nog jong was (ten tijde van het plegen van het feit) en dat zij baat heeft bij een behandeling.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden overeenkomstig het advies van de Raad. Het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde straf is gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat zij niet terug hoeft naar een JJI. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [benadeelde partij] , ter zake van de onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.330,89 ingediend wegens materiële, immateriële en aan nader te onderbouwen schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Een en ander is uiteengezet in een bijbehorende schriftelijk toelichting met bijlagen van 5 december 2024 afkomstig van mr. FJ.M. Hamers, advocaat te Rotterdam.
Materiele schade
De in deze toelichting gestelde materiële schade ten bedrage van € 2.830,89 bestaat uit de volgende kostenposten:
- kosten haar en behandeling € 937,32
- kledingschade € 50,00
- medische kosten € 60,00
- psycholoog € 89,00
- expertisekosten € 121,00
- Herstelkosten motorkap € 1.573,57
Immateriële schade
De immateriële schade wordt gevorderd voor een bedrag van € 5.000,-.
Nader te onderbouwen schade
De nader te onderbouwen schade wordt gevorderd voor een bedrag van € 2500,-
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de nader te onderbouwen schade en de kostenpost voor herstelkosten motorkap, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de resterende posten van de gevorderde materiële schade. Tevens heeft de officier van justitie de wettelijke rente, hoofdelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade en heeft verzocht deze te matigen nu bij het slachtoffer sprake is van enige mate van eigen schuld.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld de post ‘herstelkosten motorkap’ niet is onderbouwd en dat de ‘nader te onderbouwen schade’ ziet op toekomstige schade Deze posten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verdediging heeft tevens verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 1000,-, aangezien het letsel van het slachtoffer gering is en het slachtoffer de confrontatie zelf heeft opgezocht.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor de kostenposten haar en behandeling, kledingschade, medische kosten en psycholoog zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging ook niet weersproken. Het deel van de vordering dat ziet op de expertisekosten en de herstelkosten van de motorkap is door de verdediging ter zitting gemotiveerd betwist. Voor de rechtbank is niet komen vast te staan hoe deze schade is ontstaan en of deze schade rechtstreeks verband houdt met de onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schadepost zal worden afgewezen.
Nader te onderbouwen schade
De gevorderde vergoeding voor nader te onderbouwen schade betreft schade die nog niet is gevorderd, dan wel niet bekend is, dan wel toekomstig is in verband met een eventuele procedure in hoger beroep. De benadeelde partij zal in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten, de tot nu toe gebleken gevolgen voor het slachtoffer en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken toewijzen, zal de rechtbank de hoogte van het te vergoeden bedrag aan immateriële schade op € 2.500,- vaststellen, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Daarbij is van belang dat de verdediging het verweer heeft gevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. Dit verweer leidt er toe dat de behandeling en beoordeling van het overige deel van de vordering zodanig complex is, dat dit naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.636,32, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 62, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 54 van de Wet wapen en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 192 (honderdtweeënnegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot,
180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1987 te [geboorteplaats 2] ;
- zal meewerken aan behandeling vanuit Youz of een vergelijkbare dan wel forensische GGZ-instelling (ook indien dit dagbehandeling betreft) en of andere eventueel
door de jeugdreclassering nodig geachte hulpverlening;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met haar mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 3.636,32 (zegge: drieduizendzeshonderdzesendertig en tweeëndertig cent ), bestaande uit € 1.136,32 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de expertisekosten en de herstelkosten motorkap;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met haar mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen €
3.636,32(hoofdsom,
zegge:
drieduizendzeshonderdzesendertig en tweeëndertig cent ), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door haar mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en S.C. Sassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de zij,
althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Dordrecht
openlijk, te weten, op/aan de Regenboogstraat, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- aan haar haren (naar de grond) te trekken en/of aan de armen te trekken en/of
- ( daarbij/vervolgens) een knietje in het gezicht te geven en/of
- ( aan haar haren) over de grond te slepen en/of
- in/op/tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer] op de grond valt) en/of
- in/op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam en/of de knie en/of de billen,
althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen en/of
- in/op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam, althans het lichaam te slaan en/of
te stompen;
3.
zij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Dordrecht,
terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
mes, voorhanden heeft gehad;