ECLI:NL:RBROT:2024:13272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/10/688893 / JE RK 24-2417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van zorg en veiligheid

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 november 2024, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die ernstig letsel heeft opgelopen. De Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht heeft verzocht om deze machtiging in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht verblijft en dat er ernstige zorgen zijn over haar fysieke en mentale toestand. De kinderrechter heeft eerder al een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu verlengd wordt tot 7 februari 2025.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2024 waren de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] en is bijgestaan door haar advocaat, mr. F. Pool. De vader is als informant aangemerkt. De kinderrechter heeft de zorgen over [minderjarige] en de noodzaak van intensieve hulpverlening benadrukt, gezien het ernstige hersenletsel dat zij heeft opgelopen, vermoedelijk door toedoen van derden. De Raad heeft aangegeven dat het van belang is dat [minderjarige] in een gezinshuis wordt geplaatst waar zij de benodigde zorg kan krijgen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders zijn bereid om mee te werken aan de hulpverlening en veiligheidsmaatregelen, maar de moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, met de hoop dat [minderjarige] in een babyhuis kan worden geplaatst om de hechtingsrelatie te behouden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de veiligheid van [minderjarige] voorop staat en dat zij niet thuis kan wonen totdat er meer duidelijkheid is over de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688893 / JE RK 24-2417
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de tussenbeschikking van 7 november 2024 van deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI, [naam 4] en [naam 5] .

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 november 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 februari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 november 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 7 december 2024.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Bij beschikking van 7 november 2024 is reeds beslist op de periode van vier weken, met aanhouding van het overig verzochte. Er dient nu nog te worden beslist over de resterende periode, te weten tot 7 februari 2025.
3.3.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (een gezinshuis) voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het gewijzigde verzoek en licht het als volgt toe. Er bestaan ernstige zorgen over de fysieke en mentale toestand van [minderjarige] . [minderjarige] heeft zodanig ernstig hersenletsel opgelopen dat zij waarschijnlijk nooit meer zelfstandig kan functioneren. Het is niet duidelijk wat er is gebeurd, maar het is het vermoeden dat het gaat om toegebracht letsel. Het politie onderzoek, wat op korte termijn van start gaat, zal meer duidelijkheid geven. Eerder is naar aanleiding van een ruzie tussen de ouders, een Veilig Thuis melding gedaan. De komende periode is het van belang dat er duidelijkheid komt over de oorzaak van het letsel, de zorgen in kaart worden gebracht en [minderjarige] intensieve hulpverlening krijgt. Daarnaast dient het netwerk van de ouders te worden onderzocht. [minderjarige] kan bij een gezinshuis terecht waar zij specialistische intensieve zorg kan krijgen door begeleiders met een verpleegkundige achtergrond. De Raad acht het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] en verzoekt daarom een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.2.
De GI schaart zich achter het verzoek van de Raad. De GI heeft een geschikte woonplek voor [minderjarige] gevonden. Het gezinshuis heeft begeleiders met een verpleegkundige achtergrond die zijn ingesteld op de zorgbehoeftes van [minderjarige] . [minderjarige] kan voor tenminste een jaar terecht in het gezinshuis. Als een langer verblijf noodzakelijk is, kan [minderjarige] eventueel terecht bij de familie van een begeleider. De GI zal onderzoek doen of op termijn een babyhuis geschikt kan zijn als woonplek voor de moeder en [minderjarige] .
4.3.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI.
Ondanks het zware hersenletsel van [minderjarige] , houdt de moeder hoop dat de gezondheid van [minderjarige] verbetert. Het ziekenhuis wilde [minderjarige] van de beademing afhalen. De ouders hebben echter een second opinion gevraagd waarna de medicatie is verlaagd en [minderjarige] weer zelfstandig is gaan ademen. De moeder was niet aanwezig tijdens het incident en is na de aankomst van de ambulance thuis gearriveerd. Het politie onderzoek moet daarom bij de vader plaatsvinden. Het frustreert de moeder dat het politie onderzoek nog niet is gestart en zij geen contact heeft met [minderjarige] . De ouders wonen niet samen en zijn bereid met alle hulpverlening en veiligheidsmaatregelen mee te werken. De moeder heeft veel verdriet en wil graag dat [minderjarige] gedurende het politie onderzoek in een babyhuis wordt geplaatst zodat de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] niet wordt beschadigd en het contact wordt onderhouden. Er wordt dan ook verzocht om het restant van het verzoek af te wijzen of aan te houden zodat het verblijf van [minderjarige] in een babyhuis kan worden gerealiseerd.

5.De informatie

5.1.
De vader heeft veel verdriet en weet niet hoe [minderjarige] het ernstige letsel heeft kunnen oplopen. De ouders hebben er alles aan gedaan om [minderjarige] tijdens haar verblijf in het ziekenhuis in leven te houden. De vader hoopt dat het politieonderzoek zo snel mogelijk van start gaat zodat [minderjarige] daarna weer bij de ouders kan wonen.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
6.2.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ze heeft zeer ernstig (waarschijnlijk blijvend) hersenletsel opgelopen. Er is geen medische verklaring voor het letsel en daarom is volgens de artsen naar alle waarschijnlijkheid sprake van toegebracht letsel. Het is onduidelijk wat er is gebeurd en de ouders ontkennen dat zij [minderjarige] letsel hebben toegebracht. Het strafrechtelijk onderzoek zal hier meer duidelijkheid over moeten geven.
6.3.
De komende maanden is het van belang dat de zorgen in kaart worden gebracht en de gebeurtenissen, middels het raadsonderzoek en het politieonderzoek worden onderzocht. Het is belangrijk dat de ouders open zijn en zoveel mogelijk informatie verschaffen. Zolang hier geen duidelijkheid over bestaat, staat de veiligheid van [minderjarige] voorop en kan zij niet thuis wonen. Afhankelijk van de uitkomst kan bezien worden of een plaatsing van [minderjarige] in een babyhuis of netwerkpleeggezin eventueel mogelijk is. De komende periode is van belang dat [minderjarige] intensieve hulpverlening krijgt en bij het gezinshuis wordt geplaatst. De kinderrechter acht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] .

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 februari 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter, in aanwezigheid van R.J.S. Mulder als griffier, en op schrift gesteld op 5 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.