ECLI:NL:RBROT:2024:13271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/10/680597 / JE RK 24-1156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 november 2024, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige verleend. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die verzoekt om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft eerder op 14 augustus 2024 al een machtiging verleend voor een tijdelijke uithuisplaatsing. De minderjarige verblijft momenteel bij de ex-partner van de moeder, en de kinderrechter oordeelt dat een verdere uithuisplaatsing binnen het netwerk noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 14 november 2024 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de situatie beoordeeld. De kinderrechter oordeelt dat er duidelijkheid moet komen over de toekomst van de minderjarige en dat de voortgang van het traject nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. De kinderrechter verleent de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden, tot 11 april 2025, en houdt het overige deel van het verzoek aan. De Raad wordt verzocht om twee weken voor de volgende zitting een rapportage aan te leveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/680597 / JE RK 24-1156
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.H. Amstelveen, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de tussenbeschikking van 14 augustus 2024 van deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het raadsrapport, ontvangen op 18 oktober 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de Raad, ontvangen op 18 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] ;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI, [naam 4] en een collega.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de ex partner van de moeder, [naam 5] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 augustus 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 augustus 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 11 september 2024 tot 11 december 2024.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden, te weten tot 11 juni 2025.
3.2.
De kinderrechter heeft bij de beschikking van 14 augustus 2024 reeds beslist op het verzoek van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van 3 maanden. Er dient nog op het resterende deel van het verzoek te worden beslist, te weten tot 11 juni 2025.
3.3.
De Raad wijzigt het verzoek in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing binnen het netwerk voor de resterende periode van zes maanden, te weten tot 11 juni 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het gewijzigde verzoek en complimenteert [minderjarige] op haar doorzettingsvermogen en flexibiliteit.
4.2.
De GI schaart zich achter het gewijzigde verzoek van de Raad en licht het als volgt toe. Wegens een vakantieperiode van [naam 5] woont [minderjarige] tijdelijk bij de moeder. De verstandhouding tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed en [minderjarige] zal na de vakantieperiode opnieuw bij [naam 5] verblijven. Vervolgens wordt bepaald of [minderjarige] naar een Kamer Trainingscentra (KTC) of andere passende vervolgplek kan doorstromen. Middels een traject met In Verbinding wordt gekeken naar welke woonplek voldoende aansluit bij de situatie van [minderjarige] . [minderjarige] staat aan de beginfase van het traject en heeft elke week een gesprek met In Verbinding. [minderjarige] wordt ook op haar praktische vaardigheden getest. De GI hoopt dat de plaatsing binnen zes maanden rond is, maar de GI is afhankelijk van de wachtlijsten van de KTC en het verloop van het traject. Het staat vast dat de plaatsing niet dit jaar wordt afgerond. Indien de plaatsing niet wordt afgerond voordat [minderjarige] meerderjarig is, blijft de begeleiding van In Verbinding wel betrokken.
4.3.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De moeder heeft vertrouwen in [minderjarige] en ondersteund haar samen met [naam 5] in het verbeteren van haar zelfstandigheid. Middels systeemgesprekken wordt gewerkt aan de band tussen de moeder en [minderjarige] . Het is belangrijk dat de doelen concreet zijn zodat [minderjarige] helder voor ogen heeft waar zij aan kan werken voordat zij op een KTC wordt geplaatst. Via deze weg is [minderjarige] voorbereid en wordt het risico van een terugplaatsing voorkomen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is het belangrijk dat op korte termijn duidelijkheid bestaat. Er wordt dan ook verzocht om de machtiging voor een kortere duur toe te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De afgelopen periode is er veel gebeurd. [minderjarige] verblijft sinds 8 september 2024 op eigen initiatief bij de ex-partner van de moeder, [naam 5] . Hoewel [minderjarige] tevreden is over het verblijf bij [naam 5] wil zij graag middels een KTC een eigen woonplek. Aan de hand van het advies van de GI en de wens van [minderjarige] heeft de kinderrechter in de beschikking van 14 augustus 2024 een machtiging verleend voor een plaatsing bij een KTC. De plaatsing is vooralsnog niet gelukt. [minderjarige] moet eerst een traject bij In Verbinding doorlopen waarna zij wordt getoetst op haar zelfstandigheid. Daarnaast is de GI afhankelijk van de wachtlijsten. Ter overbrugging van een passende vervolgplek is een machtiging tot uithuisplaatsing binnen het netwerk daarom noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] .
5.3.
De komende periode is het van belang dat er duidelijkheid komt zodat [minderjarige] weet waar zij aan toe is. Hoewel het positief is dat [minderjarige] tijdelijk op een fijne plek verblijft is het belangrijk dat naar een passende vervolgplek wordt toegewerkt. Aan de hand van het traject met In Verbinding moet duidelijk worden aan welke doelen [minderjarige] moet werken, ter voorbereiding van een plaatsing bij een KTC. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is het belangrijk dat de voortgang van het traject nauw in de gaten wordt gehouden.
5.4.
De kinderrechter acht het van belang dat de voortgang op korte termijn samen met de vaste jeugdbeschermer en de overige betrokken partijen wordt besproken op zitting en ziet daarom aanleiding om hierna een nieuwe zittingsdatum te bepalen. De kinderrechter zal een machtiging tot uithuisplaatsing binnen het netwerk verlenen, voor de duur van vier maanden en voor het overige aanhouden. De Raad wordt verzocht om twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatum een briefrapportage aan te leveren bij de rechtbank, met afschrift aan de overig betrokkenen, waarin zij de actuele stand van zaken beschrijft en aangeeft of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk tot 11 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen
6.3.
houdt de behandeling van het overige deel van het verzoek aan en roept [minderjarige] , de Raad, de GI, de moeder, de vader en mr. G.H. Amstelveen op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan
Wilhelminaplein 100/125 op 27 maart 2025 om 16.30 uur,teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.4.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de moeder, de vader en mr. G.H. Amstelveen;
6.6.
de kinderrechter gelast de oproeping van [minderjarige] voor een kindgesprek tegen de genoemde zittingsdatum en tijdstip;
6.7.
verzoekt de Raad om twee weken voor de bovengenoemde zittingsdatum de eerder verzochte rapportage aan te leveren.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024, in aanwezigheid van R.J.S. Mulder als griffier, en op schrift gesteld op 5 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.