ECLI:NL:RBROT:2024:13238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/10/686848 / JE RK 24-2133 en C/10/676284 / JE RK 24/682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en de machtiging tot uithuisplaatsing (MUHP) van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De verzoeken zijn ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders, met name in verband met huiselijk geweld en de onveiligheid in de thuissituatie. De OTS is verlengd voor een jaar, terwijl de MUHP van [minderjarige 2] voor een maand is verlengd, in afwachting van de resultaten van een KSCD-onderzoek. Het zelfstandig verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling is afgewezen, omdat dit onderwerp momenteel bij het Gerechtshof Den Haag ligt. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de situatie van de kinderen te monitoren en passende hulpverlening te bieden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/686848 / JE RK 24-2133 en C/10/676284 / JE RK 24/682
Datum uitspraak: 19 november 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 1 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 2 oktober 2024;
  • de beschikking van de kinderrechter van 19 september 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 18 september 2024, in (onder meer) de zaak met nummer C/10/676284 / JE RK 24/682.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J. Koenen, waarnemend voor mr. R.W. de Gruijl;
  • de vader, bijgestaan door mr. M.S. Krol, waarnemend voor mr. F. Pool;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3] .
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter en [minderjarige 1] heeft een brief meegenomen naar het kindgesprek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de oma (mz), te weten [naam 4] .
1.6.
Ter zitting zijn door de moeder de volgende stukken overlegd:
- twee brieven van de moeder;
- een brief van [minderjarige 2] .

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de vader. [minderjarige 2] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 9 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 24 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 19 september 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 november 2024.
2.5.
Bij beschikking van 14 mei 2024 is de bestaande zorgregeling gewijzigd in die zin dat [minderjarige 2] minstens twee keer per maand omgang heeft met beide ouders, waarbij JBRR de regie voert ten aanzien van de duur, de vorm en de uitbreiding van die regeling. Het zelfstandig verzoek van de moeder is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 19 september 2024 is bepaald dat het zelfstandig verzoek van de moeder over de omgangsregeling op een nieuw te plannen zitting besproken zal worden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/686848 / JE RK 24-2133:
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden.
3.3.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/676284 / JE RK 24/682:
3.4.
De moeder heeft d.d. 8 mei 2024 een zelfstandig verzoek ingediend tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 12 november 2020. De moeder verzoekt een vaststelling van de zorgregeling, waarbij [minderjarige 2] eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur en iedere woensdagmiddag bij de moeder verblijft.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders; het lukt hen onvoldoende om aan te sluiten bij de opvoedbehoefte van de kinderen, het gezag uit te oefenen en de kinderen consequent te begrenzen. Daarnaast zijn er zorgen over de voortdurende incidenten in de thuissituatie bij de moeder. Er is sprake van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner en dat is zorgelijk met betrekking tot een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige 2] . Daarnaast heeft [minderjarige 1] nog altijd geen dagbesteding. Er is in het verleden veel hulpverlening ingezet, maar dit is niet passend gebleken. Momenteel loopt er een KSCD-onderzoek en het advies van het KSCD is belangrijk om passende vervolgstappen te kunnen nemen. Aan de hand van de adviezen van het KSCD zal hulpverlening ingezet worden voor zowel de ouders als de kinderen. Tot en met de eerste week van de kerstvakantie kan [minderjarige 2] in het huidige pleeggezin verblijven. Er zal een vervolgpleeggezin worden gezocht in afwachting van het advies van het KSCD.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek. Primair wordt verzocht de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor een kortere duur te verlenen, te weten tot de afronding van het KSCD-onderzoek. [minderjarige 2] heeft op meerdere plekken verbleven en hij is ongelukkig in het huidige pleeggezin. Een overplaatsing naar een nieuw pleeggezin is niet in zijn belang. Het is van belang dat [minderjarige 2] wordt thuisgeplaatst, aangezien de moeder de rust en stabiliteit kan bieden die hij nodig heeft. De moeder stelt grenzen en sluit aan bij de opvoedbehoefte van [minderjarige 2] . Daarnaast is [minderjarige 2] niet betrokken geweest bij de incidenten in de thuissituatie. Daarbij is de moeder altijd eerlijk geweest over het contact met de partner. Bij [minderjarige 1] is er sprake van trauma en problematiek. Het is zorgelijk dat zij al drie jaar geen dagbesteding heeft. De inzet van de GI is onvoldoende; er is te weinig hulp ingezet en afspraken over de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] worden niet nagekomen. Wachten op de resultaten van het KSCD-onderzoek is niet in het belang van de kinderen. Het is belangrijk dat er één op één hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige 1] , maar dit is mogelijk in het vrijwillig kader. De moeder staat daarnaast open voor een gezinsopname, samen met de partner.

6.Het standpunt van de vader

Door en namens de vader wordt ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader voert verweer tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en hij licht het volgende toe. [minderjarige 2] is ongelukkig in het pleeggezin en er bestaan zorgen over een mogelijke volgende overplaatsing van [minderjarige 2] . Het is van belang dat [minderjarige 2] bij de vader of de moeder thuis wordt geplaatst, met ondersteuning van hulpverlening. Bij de vader thuis is er ruimte voor [minderjarige 2] en de omgang tijdens de weekenden en vakanties verloopt goed. Er zijn ook zorgen over [minderjarige 1] . De vader kan de structuur die zij nodig heeft niet bieden. Momenteel wordt alleen gewacht op de uitkomst van het KSCD-onderzoek en dat is niet in het belang van de kinderen. Daarnaast ontbreekt de vereiste toets van de Raad voor de Kinderbescherming in deze zaak.

7.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/686848 / JE RK 24-2133:
7.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
7.2.
Er zijn al voor langere periode zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedvaardigheden van de ouders. Deze zorgen zijn onder meer gelegen in de persoonlijke problematiek en de draagkracht van de moeder. Daarnaast is er sprake van onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder. De partner van de moeder kampt met problematiek als gevolg van trauma en een niet aangeboren hersenafwijking. Dit heeft geleid tot meerdere incidenten in de thuissituatie waarbij er sprake is geweest van huiselijk geweld. Ook recent zijn er nog incidenten gemeld. Daarnaast zijn er ook zorgen over de draagkracht en draaglast van de vader; de vader is ziek en hij draagt de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en halfbroer [naam 5] .
7.3.
Er bestaan ook zorgen over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] kent een belast verleden en er is sprake van trauma. Alle betrokkenen erkennen dat [minderjarige 1] bij de vader thuis niet de structuur en sturing krijgt die zij nodig heeft en zij zit al een lange periode thuis. Duidelijk is dat zij daar een veilige en liefdevolle omgeving heeft, maar door het gebrek aan aansturing en verplichtingen stagneert haar ontwikkeling. Het is van belang dat [minderjarige 1] weer wordt geactiveerd en een zinvolle dagbesteding krijgt. Er zijn ook zorgen over [minderjarige 2] en zijn gedrag: [minderjarige 2] is lastig te begrenzen en hij kan zich agressief uiten. Daarnaast is [minderjarige 2] belast met volwassenproblematiek en in het verleden meermaals blootgesteld aan huiselijk geweld. In het verleden zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar tot op heden is het niet gelukt om een verbetering in de situatie aan te brengen. Hierdoor zijn voornoemde zorgen nog onverminderd aanwezig. Inmiddels is het KSCD bezig met een onderzoek. De resultaten hiervan zijn belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en welke hulpverlening nog nodig is om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft, om de regie te voeren en aan de hand van de adviezen van het KSCD de noodzakelijk geachte hulpverlening in te zetten. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Het is hierbij van belang dat de jeugdbeschermer in de komende periode een actievere rol inneemt.
7.4.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] overweegt de kinderrechter het volgende. Ter zitting is gebleken dat [minderjarige 2] tot en met de eerste week van de kerstvakantie in het huidige pleeggezin kan verblijven. [minderjarige 2] heeft al op verschillende plekken verbleven en waar mogelijk moet worden voorkomen dat [minderjarige 2] nogmaals naar een nieuw pleeggezin wordt overgeplaatst. Een dergelijke overplaatsing is immers ook weer schadelijk. Ondertussen is het naar de huidige stand van zaken (nog) niet mogelijk om [minderjarige 2] thuis bij vader of moeder te plaatsen. Het KSCD-onderzoek loopt nog en de adviezen van het KSCD zijn belangrijk voor het nemen van een beslissing over het toekomstige verblijf van [minderjarige 2] . In afwachting van dit onderzoek is het van belang dat [minderjarige 2] zijn verblijf in het huidige pleeggezin voor nu voortzet. Naar verwachting kunnen de resultaten van het onderzoek tijdig beschikbaar zijn om nog voor de kerstvakantie te bezien of de resultaten van dit onderzoek aanknopingspunten bieden voor een thuisplaatsing bij een van de ouders zodat een overplaatsing kan worden voorkomen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verlengen voor de duur van één maand en een beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden tot de nader te noemen zittingsdatum. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/676284 / JE RK 24/682:
7.5.
Ten aanzien van het (aangehouden) zelfstandig verzoek van de moeder overweegt de kinderrechter het volgende. Uit de tussenbeschikking van 18 september 2024 van Hof Den Haag volgt dat het hof zich over de omgangsregeling buigt. Zoals ter zitting is toegelicht heeft een vervolgzitting bij het hof plaatsgevonden op 7 november 2024 en zal uitspraak worden gedaan op 18 december 2024. Nu het Hof een beslissing zal nemen over de omgangsregeling is daarin op dit moment geen rol weggelegd voor de kinderrechter. De kinderrechter zal het zelfstandig verzoek voor zover daarop nog niet is beslist dan ook afwijzen.

8.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/686848 / JE RK 24-2133:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 24 november 2025;
8.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 december 2024;
8.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
8.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat de GI, de belanghebbenden, mr. R.W. de Gruijl en mr. F. Pool zullen worden gehoord ter zitting van
23 december 2024 te 13:30 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
8.5.
de zaak zal op laatstgenoemde datum, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
8.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden, mr. R.W. de Gruijl en mr. F. Pool.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/676284 / JE RK 24/682:
8.7.
wijst het zelfstandig verzoek van de moeder af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 29 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.