In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, die het verzoek heeft ingediend om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt, evenals de stiefvader. De procedure omvatte een mondelinge behandeling met gesloten deuren, waarbij de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI, waarbij zij haar gebrek aan vertrouwen in de jeugdbeschermer heeft geuit en heeft aangegeven dat de situatie onvoldoende is verbeterd. De vader heeft ingestemd met het verzoek, maar heeft zijn zorgen geuit over de omgang met de minderjarige. De stiefvader heeft ook zijn bezorgdheid geuit over de rol van de jeugdbescherming en de weerstand van de minderjarige tijdens de overdrachtsmomenten.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een loyaliteitsconflict en dat de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige moeizaam verloopt. Ondanks de betrokkenheid van hulpverlening en de GI, is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 25 mei 2025 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.