ECLI:NL:RBROT:2024:13235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
10-279123-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 augustus 2024 in Rotterdam werd aangehouden. Tijdens een verkeerscontrole werd in de tas van de verdachte een geladen vuurwapen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto en de tas onrechtmatig was, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. Ondanks dit vormverzuim besloot de rechtbank geen bewijsuitsluiting toe te passen, omdat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte beperkt was en er geen verder nadeel was aangetoond. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De rechtbank legde een jeugddetentie op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde jeugddetentie van 104 dagen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, die pleitte voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-279123-24
Parketnummer TUL: 13-066287-23
Datum uitspraak: 20 december 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. S. Aytemür, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (voorhanden hebben vuurwapen);
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 13-066287-23 (104 dagen jeugddetentie).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat dit vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben. De doorzoeking van de auto en de tas van de verdachte heeft onrechtmatig plaatsgevonden. De verdachte heeft geen toestemming gegeven voor de doorzoeking en er bestond geen verdenking van een concreet strafbaar feit die het openen van de tas rechtvaardigde. Het recht op privacy (artikel 8 EVRM) van de verdachte is daardoor geschonden.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een vormverzuim en dat daarom geen aanleiding bestaat voor bewijsuitsluiting. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten blijkt voldoende wat de aanleiding was om tot doorzoeking van het voertuig over te gaan. Wanneer de rechtbank dit standpunt niet volgt, bestaat op basis van het gedrag van de verdachte na zijn staandehouding en van het opvallende gewicht van het door hem meegevoerde tasje alsnog een redelijk vermoeden van schuld en mocht dit tasje vervolgens worden geopend.
4.1.3.
Beoordeling
In de nacht van 30 augustus 2024 werd de verdachte omstreeks 02:30 uur als bestuurder van een grijze Volkswagen Golf door de politie staande gehouden aan de Klerkstraat te Rotterdam in het kader van een verkeerscontrole. In de auto bevonden zich twee andere inzittenden, van wie er een geregistreerd stond als vuurwapengevaarlijk. De verdachte bleek te zijn geregistreerd onder de doelgroep
High Impact Targets, waarbij een aandachtvestiging werd vermeld ter zake van vuurwapenbezit. Vanwege een algemeen vermoeden van strafbare feiten besloot de politie het voertuig te doorzoeken. In een door de verdachte met zich meegevoerd schoudertasje werd na opening ervan een geladen vuurwapen aangetroffen. De drie inzittenden werden vervolgens aangehouden ter zake van vuurwapenbezit. Ter beoordeling staat of deze doorzoeking rechtmatig heeft plaatsgevonden en, indien dit niet het geval is, welke consequenties eventueel aan het gestelde vormverzuim verbonden dienen te worden.
Uit het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat in de ochtend van 30 augustus 2024, dus na het aantreffen van het vuurwapen en na aanhouding van de drie verdachten, een uitgebreide doorzoeking van de auto heeft plaatsgevonden op basis van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Ten aanzien van de doorzoeking eerder die nacht wordt geen melding gemaakt van een verdenking ter zake van een concreet strafbaar feit. Indien een redelijk vermoeden bestaat dat op een plaats wapens of munitie aanwezig zijn, dan kan die plaats op grond van artikel 49 WWM worden doorzocht ter inbeslagneming. In het geval redelijkerwijs aanleiding bestaat om een voertuig te onderzoeken op wapens en munitie, zonder dat nog sprake is van een redelijk vermoeden op de aanwezigheid hiervan, voorziet artikel 51 WWM in de opsporingsbevoegdheid om een voertuig te onderzoeken. De bevoegdheid om vervoermiddelen te onderzoeken, is geen doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van artikel 51 WWM zal een opsporingsambtenaar zich daarom moeten beperken tot zoekend rondkijken en zich moeten onthouden van het openen van bijvoorbeeld tassen of afgesloten compartimenten in een vervoermiddel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van het proces-verbaal onvoldoende worden afgeleid welke concrete feiten en omstandigheden aanleiding zijn geweest voor de (eerste) doorzoeking van de auto en bestond bij staandehouding van de verdachte nog geen redelijk vermoeden dat zich in de auto of in het tasje een wapen bevond. Het feit dat volgens de politie sprake was van opvallend rijgedrag en dat recent in de betreffende woonwijk meerdere inbraken zijn gemeld acht de rechtbank, mede omdat de verdachte hier ook zelf woonachtig is, onvoldoende grond voor een doorzoeking van de auto. Van zoekend rondkijken op basis van de WWM was in elk geval bij het openen van het tasje van de verdachte geen sprake. Het feit dat de verdachte het schoudertasje bij het verlaten van de auto wilde meenemen en het kennelijk opvallende gewicht van het tasje toen een van de verbalisanten dit in de auto wilde terugleggen, leveren als zodanig geen vermoeden van schuld op van een concreet strafbaar feit. Dit brengt met zich dat de opsporingsambtenaren niet bevoegd waren om het tasje te openen. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat bij de vraag of in geval van een vormverzuim bewijsuitsluiting moet volgen in het bijzonder moet worden beoordeeld of het verzuim zodanig ernstig is dat niet met de constatering hiervan of met strafvermindering kan worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat, mede in het licht van de verdere inhoud van het dossier, met de doorzoeking slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. De verdediging heeft niet aangevoerd welk verder nadeel de verdachte ten gevolge van het openen van het tasje heeft ondervonden. Het belang dat een strafbaar feit onontdekt blijft, kan daarbij niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang (ECLI:NL:HR:2016:2454). Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in deze zaak geen plaats voor bewijsuitsluiting of voor strafvermindering. De rechtbank zal volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim, behoeft het verzoek van de raadsvrouw om de verbalisanten nader te horen als getuige geen verdere bespreking.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het verboden bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
4.1.4.
Conclusie
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22LR en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een (omgebouwde alarm)revolver met bijbehorende munitie in zijn tas meegevoerd op de openbare weg. Ongecontroleerd wapenbezit vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en veroorzaakt sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Vuurwapens worden vaak gebruikt om ernstige misdrijven mee te plegen en ruzies mee te beslechten, waarbij regelmatig (dodelijke) slachtoffers vallen. De ervaring leert dat het aanwezig hebben van een vuurwapen ook snel gepaard gaat met het gebruik van dat wapen. De verdachte heeft, ondanks zijn eerdere veroordeling voor eenzelfde delict, kennelijk onvoldoende stil gestaan bij de risico’s van het bezit en het meevoeren van een vuurwapen. Dat hij dit vuurwapen slechts in bewaring zou hebben gehouden voor een kennis, zoals de verdachte heeft verklaard, doet niet af aan de ernst van het feit. De rechtbank acht in dat verband zorgelijk dat bij het onderzoek van zijn telefoon aanwijzingen zijn gevonden dat de verdachte zich vaker bezighoudt met vuurwapens. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
Jeugdbescherming & Reclassering heeft ten behoeve van de raadkamerzitting in het kader van de voorlopige hechtenis een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
9 september 2024. In dit rapport wordt geadviseerd om het reguliere strafrecht voor volwassenen toe te passen. De verdachte maakt een intelligente, leeftijds-adequate indruk en er wordt geen noodzaak meer gezien tot een pedagogische benadering door de jeugdreclassering.
Op 27 november 2024 heeft Jeugdbescherming & Reclassering een nader advies uitgebracht. Dit rapport houdt samengevat het volgende in. Er kan gesproken worden van een beginnend delictpatroon aangaande geweld gerelateerde delicten. Het psychosociaal functioneren van de verdachte en het ontbreken van een vaste dagbesteding worden aangemerkt als criminogene factoren. Ook is sprake van een negatief sociaal netwerk. Kwetsbaarheid, beïnvloedbaarheid en het onvoldoende kunnen overzien van zijn handelen hebben bijgedragen aan het delictgedrag. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachten in onderhavige zaak, een locatiegebod (met elektronische monitoring) en het vinden en behouden van een dagbesteding.
Anders dan in het eerdere advies van 9 september 2024, wordt geadviseerd om hierbij het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toe te passen. Hoewel er geen noodzaak meer wordt gezien voor een pedagogische benadering vanuit de jeugdreclassering, komen qua handelingsvaardigheden nog wel enige indicaties naar voren voor toepassing van het ASR, zoals kwetsbaarheid, beïnvloeding en lijdensdruk. Er is daarnaast nog geen sprake van verharding en de verdachte kan nog profiteren van ambulante behandeling.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [naam 1], reclasseringswerker bij Jeugdbescherming & Reclassering, bovengenoemde adviezen toegelicht en verklaard dat zij het laatste advies tot toepassing van het ASR onderschrijft en dat het eerdere advies kennelijk berust op een interne miscommunicatie. De verdachte is sinds zijn eerdere veroordeling veel ziek geweest, waardoor de ambulante behandeling binnen het lopende toezicht niet van de grond is gekomen. De verdachte zit in een grensgebied in zijn ontwikkeling. Hij is op papier volwassen, maar in de praktijk is dat minder het geval. Toepassing van het ASR acht zij daarom passend.
De rechtbank kan zich, mede op basis van de toelichting van de deskundige ter zitting, vinden in het reclasseringsadvies van 27 november 2024 en neemt dat advies over. Hoewel de verdachte inmiddels meerderjarig is en daarom in beginsel volgens het reguliere strafrecht wordt berecht, acht de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat eerder opgelegde hulpverlening buiten zijn schuld niet van de grond is gekomen doorslaggevend om het ASR toe te passen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken eerder zijn opgelegd. De eis van de officier van justitie acht de rechtbank in dat licht te hoog. De rechtbank zal, gelet op het advies van de reclassering, een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden die hierna worden genoemd. In afwijking van het reclasseringsadvies ziet de rechtbank geen aanleiding om het innemen van medicijnen op te nemen in de bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2023 is de verdachte ter zake van poging tot afpersing en vuurwapenbezit veroordeeld – voor zover van belang – tot jeugddetentie van 150 dagen, waarvan een gedeelte groot 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 augustus 2023.
8.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op hetgeen bij de strafmotivering is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding de vordering gedeeltelijk toe te wijzen voor een periode van 52 dagen. De vordering wordt voor het overige afgewezen, wat betekent dat de hierbij gestelde bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd van kracht blijven. Uit de beschikbare rapportage maakt de rechtbank op dat het lopende begeleidingstraject, samen met het in deze strafzaak op te leggen reclasseringstoezicht, zal worden overgedragen aan de volwassenenreclassering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoerzal worden
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd tussen 9:00 uur en 12:00 uur bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
De veroordeelde laat zich behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [naam 2] geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats 2], en met [naam 3] geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats 3], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
De veroordeelde is gedurende zijn reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen op het locatiegebod laten vervallen;
De veroordeelde zal gedurende 6 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerken aan elektronische monitoring op dit locatiegebod adres. Het huidige verblijfadres is [adres 2]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft.
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummer 4 genoemde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
gelast
de gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de bij vonnis meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam onder parketnummer 13-066287-23 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, aldus dat van die straf een gedeelte, groot
52 (tweeënvijftig) dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd;
wijst voor het overige af de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer
13-066287-23.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22LR en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber .22LR,
voorhanden heeft gehad;