In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Papendrecht, en gedaagde, woonachtig in Dordrecht. Eiseres heeft gedaagde aangeklaagd omdat hij zonder haar toestemming een bedrag van € 8.000,00 heeft overgemaakt vanaf haar bankrekening voor de aankoop van een motorfiets. De motorfiets was gekocht van een derde partij, [persoon A], via Marktplaats. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door deze betaling te verrichten zonder haar toestemming, terwijl zij een affectieve relatie hadden en gedaagde toegang had tot haar bankrekening.
De procedure begon met een dagvaarding op 31 mei 2024, gevolgd door een verstekvonnis op 4 juli 2024, waarin de eis van eiseres werd toegewezen. Gedaagde heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, wat leidde tot een mondelinge behandeling op 18 november 2024. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Gedaagde betwistte de claim van eiseres en stelde dat zij hem het geld had geschonken voor de aankoop van de motorfiets.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat eiseres hem toestemming had gegeven voor de betaling. De rechter concludeerde dat gedaagde misbruik had gemaakt van de toegang tot de bankrekening van eiseres en dat hij de schade van € 8.000,00 aan eiseres moest vergoeden. Daarnaast werd de rente toegewezen en werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.