Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 september 2024, met bijlagen;
- de akte van 26 september 2024 van [bedrijf A] met een vermindering van eis, met bijlagen;
- het antwoord met eis in reconventie en een incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
2.De vorderingen in de hoofdzaak
In conventie
- [bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen € 18.524,47 aan achterstallige huur met rente en € 2.778,67 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- [bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen € 59.538,79 aan schadevergoeding met rente;
- [bedrijf B] te veroordelen in de proceskosten met rente;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- [bedrijf A] te veroordelen aan haar te betalen € 20.200,00 met rente;
- [bedrijf A] te veroordelen in de proceskosten met rente;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.Het geschil in het bevoegdheidsincident
4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident
grondslagin de huurovereenkomst vindt. De kantonrechter is van oordeel dat beide door [bedrijf A] ingestelde vorderingen betrekking hebben op de huurovereenkomst. De vordering tot betaling van achterstallige huurtermijnen ziet namelijk op nakoming van de huurovereenkomst en de vordering tot schadevergoeding ziet op schade wegens een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst (artikel 6:74 BW en artikel 7:218 BW), meer specifiek de verplichting om bij het eindigen van de huurovereenkomst de gehuurde zaken weer in te leveren (artikel 7:224 lid 1 BW). Anders dan door [bedrijf B] wordt aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding dus niet los kan worden gezien van het bestaan van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 93 onder c Rv is de kantonrechter daarom bevoegd om van beide door [bedrijf A] ingestelde vorderingen kennis te nemen. De vordering tot onbevoegdverklaring wordt daarom afgewezen.
5.Het vervolg in de hoofdzaak
woensdag 8 januari 2025te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de maanden februari 2025, maart 2025 en april 2025 zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de kantonrechter graag de e-mailadressen van partijen ontvangen. Na ontvangst van de verhinderdata van partijen – of als geen verhinderdata worden ontvangen – wordt de mondelinge behandeling ingepland.
6.De beslissing
woensdag 8 januari 2025schriftelijk moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden februari tot en met april 2025 zij echt niet naar een zitting kunnen komen en dat partijen tevens hun e-mailadres moeten opgeven;