ECLI:NL:RBROT:2024:13232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11311514 CV EXPL 24-23655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in huurovereenkomst met vorderingen tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024, is een bevoegdheidsincident aan de orde. [Bedrijf A], eiseres in conventie, heeft [bedrijf B], gedaagde in conventie, aangeklaagd voor het betalen van achterstallige huur en schadevergoeding. De vorderingen zijn voortgekomen uit een huurovereenkomst voor vier opleggers. [Bedrijf A] heeft de huurovereenkomst ontbonden omdat [bedrijf B] de huur niet tijdig en volledig betaalde. Ondanks herhaalde sommaties heeft [bedrijf B] de achterstallige huur en twee opleggers niet ingeleverd. In reconventie vordert [bedrijf B] een bedrag van € 20.200,00 van [bedrijf A].

Het geschil draait om de vraag of de kantonrechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. [Bedrijf B] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is voor de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeit uit de huurovereenkomst. [Bedrijf A] betwist dit en stelt dat beide vorderingen onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen, omdat ze betrekking hebben op een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat beide vorderingen inderdaad betrekking hebben op de huurovereenkomst en dat de kantonrechter bevoegd is om van beide vorderingen kennis te nemen. De vordering tot onbevoegdverklaring van [bedrijf B] wordt afgewezen.

De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [bedrijf A] begroot op € 815,00 en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij partijen hun standpunten kunnen toelichten. De kantonrechter heeft partijen gevraagd om hun beschikbaarheid voor de zitting door te geven en [bedrijf A] de gelegenheid gegeven om een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11311514 CV EXPL 24-23655
datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis in het incident van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie en in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. L.E.M. Zanderink,
tegen
[bedrijf B],
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie en in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 september 2024, met bijlagen;
  • de akte van 26 september 2024 van [bedrijf A] met een vermindering van eis, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie en een incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

In conventie

2.1.
[bedrijf A] eist – na wijziging van eis - in de hoofdzaak samengevat:
  • [bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen € 18.524,47 aan achterstallige huur met rente en € 2.778,67 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen € 59.538,79 aan schadevergoeding met rente;
  • [bedrijf B] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[bedrijf A] baseert haar eis op het volgende. [bedrijf A] verhuurde aan [bedrijf B] vier opleggers. Omdat [bedrijf B] de huur niet volledig en op tijd betaalde, heeft [bedrijf A] de huurovereenkomst ontbonden. Ondanks verschillende sommaties daartoe, heeft [bedrijf B] tot op heden de achterstallige huur niet betaald en twee van de vier opleggers niet ingeleverd. [bedrijf A] vordert daarom betaling van de achterstallige huur met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ook vordert [bedrijf A] schadevergoeding voor de twee opleggers die niet zijn ingeleverd.
In reconventie
2.3.
[bedrijf B] eist in de hoofdzaak samengevat:
  • [bedrijf A] te veroordelen aan haar te betalen € 20.200,00 met rente;
  • [bedrijf A] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
[bedrijf B] heeft voor alle verweren in de hoofdzaak een bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter niet (absoluut) bevoegd is om kennis te nemen van de door [bedrijf A] ingestelde vorderingen, meer specifiek de vordering tot schadevergoeding van € 59.538,79. Anders dan de vordering tot betaling van de achterstallige huur, vloeit de vordering tot schadevergoeding namelijk niet rechtstreeks voort uit de huurovereenkomst en valt deze daarom niet op grond van artikel 93 sub c Rv onder de bevoegdheid van de kantonrechter. Daarnaast bestaat er onvoldoende samenhang tussen de vordering tot schadevergoeding en de vordering tot betaling van de achterstallige huur, waardoor de vordering tot schadevergoeding ook niet op grond van artikel 94 lid 2 Rv onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. Gelet op de hoogte van de vordering tot schadevergoeding, is op grond van artikel 93 sub a Rv daarom niet de kantonrechter maar de civiele rechter bevoegd.
3.2.
[bedrijf A] is het daar niet mee eens. [bedrijf A] stelt zich primair op het standpunt dat zowel de vordering tot betaling van de achterstallige huur als de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 93 sub c Rv onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. Beide vorderingen hebben immers betrekking op een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Subsidiair stelt [bedrijf A] zich op het standpunt dat de kantonrechter op grond van artikel 94 lid 2 Rv bevoegd is om van beide vorderingen kennis te nemen, omdat de kantonrechter op grond van artikel 93 sub c Rv in ieder geval bevoegd is om van de vordering tot betaling van de achterstallige huur kennis te nemen en de samenhang tussen die vordering en de vordering tot schadevergoeding zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
Op grond van artikel 209 Rv moet eerst worden beslist op het door [bedrijf B] opgeworpen bevoegdheidsincident.
4.2.
De vraag die in het incident centraal staat is of de kantonrechter bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen. Daarbij is tussen partijen specifiek in geschil of de kantonrechter bevoegd is om van de door [bedrijf A] ingestelde vordering tot schadevergoeding van € 59.538,79 kennis te nemen.
4.3.
Op grond van artikel 93 onder c Rv worden ‘zaken betreffende een huurovereenkomst’ door de kantonrechter behandeld en beslist, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. De term ‘betreffende’ duidt erop dat de vordering betrekking moet hebben op de huurovereenkomst, maar dat het niet noodzakelijk is dat de vordering ook zijn
grondslagin de huurovereenkomst vindt. De kantonrechter is van oordeel dat beide door [bedrijf A] ingestelde vorderingen betrekking hebben op de huurovereenkomst. De vordering tot betaling van achterstallige huurtermijnen ziet namelijk op nakoming van de huurovereenkomst en de vordering tot schadevergoeding ziet op schade wegens een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst (artikel 6:74 BW en artikel 7:218 BW), meer specifiek de verplichting om bij het eindigen van de huurovereenkomst de gehuurde zaken weer in te leveren (artikel 7:224 lid 1 BW). Anders dan door [bedrijf B] wordt aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding dus niet los kan worden gezien van het bestaan van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 93 onder c Rv is de kantonrechter daarom bevoegd om van beide door [bedrijf A] ingestelde vorderingen kennis te nemen. De vordering tot onbevoegdverklaring wordt daarom afgewezen.
4.4.
Omdat de kantonrechter tot het oordeel komt dat hij op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen, hoeft niet meer beoordeeld te worden of die bevoegdheid (tevens) op grond van artikel 94 lid 2 Rv aan de kantonrechter toekomt.
Proceskosten
4.5.
[bedrijf B] krijgt ongelijk in het bevoegdheidsincident en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter begroot deze kosten in het bevoegdheidsincident aan de kant van [bedrijf A] op € 815,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Het vonnis in het bevoegdheidsincident wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [bedrijf A] dat eist en [bedrijf B] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.Het vervolg in de hoofdzaak

5.1.
De kantonrechter wil de zaak met partijen bespreken op een zitting. De kantonrechter bepaalt daarom dat een mondelinge behandeling gehouden zal worden. Partijen krijgen op de zitting de mogelijkheid om hun kant van het verhaal te vertellen. Ook zal de kantonrechter vragen stellen en onderzoeken of partijen alsnog samen tot een oplossing kunnen komen.
5.2.
Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van partijen. Daarom wordt nu eerst aan partijen gevraagd de kantonrechter uiterlijk op
woensdag 8 januari 2025te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de maanden februari 2025, maart 2025 en april 2025 zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de kantonrechter graag de e-mailadressen van partijen ontvangen. Na ontvangst van de verhinderdata van partijen – of als geen verhinderdata worden ontvangen – wordt de mondelinge behandeling ingepland.
5.3.
[bedrijf A] heeft nog niet op de eis in reconventie van [bedrijf B] kunnen reageren. [bedrijf A] wordt daarom in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de mondelinge behandeling een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen, op zodanige wijze dat de conclusie uiterlijk 10 dagen voor de nog te bepalen datum van de mondelinge behandeling door de kantonrechter en de wederpartij is ontvangen.
5.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
wijst de vordering van [bedrijf B] af;
6.2.
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten van het incident, die aan de kant van [bedrijf A] worden begroot op € 815,00;
6.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk
woensdag 8 januari 2025schriftelijk moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden februari tot en met april 2025 zij echt niet naar een zitting kunnen komen en dat partijen tevens hun e-mailadres moeten opgeven;
6.5.
stelt [bedrijf A] in de gelegenheid een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen, op zodanige wijze dat deze uiterlijk 10 dagen voorafgaand aan de nog te bepalen datum van de mondelinge behandeling door de kantonrechter en de wederpartij is ontvangen.
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
62828