ECLI:NL:RBROT:2024:13218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11272710 CV EXPL 24-20866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur, ontbinding en ontruiming wegens geen hoofdverblijf in woning, tegeneis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en [persoon A]. Woonstad, de verhuurder, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist, omdat [persoon A] volgens Woonstad haar hoofdverblijf niet in de gehuurde woning had. De procedure begon met een dagvaarding op 23 juli 2024, gevolgd door een zitting op 19 november 2024, waar Woonstad vertegenwoordigd was door mr. R.H. Ruysendaal, terwijl [persoon A] niet aanwezig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] sinds 4 november 2015 de woning huurde, maar dat zij in haar e-mail van 17 november 2024 had aangegeven de woning te hebben verlaten. Woonstad heeft de huurovereenkomst opgezegd en eiste dat [persoon A] de woning zou ontruimen en de huur vanaf 1 augustus 2024 zou betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon A] de woning moet ontruimen en dat zij € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten aan Woonstad moet betalen. De overige eisen van Woonstad en de tegeneis van [persoon A] zijn afgewezen.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was dat [persoon A] haar hoofdverblijf niet in de woning had, en dat Woonstad gerechtigd was om [persoon A] in het Regionaal Vangnet te registreren. De eis van [persoon A] om Woonstad te verbieden negatieve informatie over haar te delen, werd afgewezen, evenals haar verzoek om een positieve huurdersverklaring. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon A], omdat zij in zowel conventie als reconventie ongelijk heeft gekregen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11272710 CV EXPL 24-20866
datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen
[persoon A],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. J.G. Roethof.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 19 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van [persoon A] van 17 november 2024.
1.2.
Op 19 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was mr. R.H. Ruysendaal namens de gemachtigde van Woonstad aanwezig. Namens [persoon A] was niemand aanwezig, zoals al was aangekondigd in de e-mail van 17 november 2024.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[persoon A] huurde sinds 4 november 2015 van Woonstad de woning aan de [adres] in Rotterdam. In de algemene voorwaarden van Woonstad is bepaald dat [persoon A] verplicht is haar hoofdverblijf in de woning te hebben. Volgens Woonstad woonde [persoon A] al geruime tijd niet (meer) in de woning en schiet zij daarmee ernstig tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarom eist Woonstad in deze procedure dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en [persoon A] wordt veroordeeld de woning te ontruimen. Ook eist Woonstad dat [persoon A] wordt veroordeeld de huur vanaf 1 augustus 2024 tot aan de dag van de ontruiming en de buitengerechtelijke kosten te betalen.
2.2.
Hoewel [persoon A] in haar antwoord nog heeft betwist dat zij haar hoofdverblijf niet in de woning zou hebben en heeft gesteld dat zij er een groot belang bij heeft om in de woning te blijven wonen, heeft [persoon A] in haar e-mail van 17 november 2024 medegedeeld dat zij de woning heeft verlaten en dat zij de sleutels op 19 november 2024 zal inleveren. Voor het geval de eisen van Woonstad worden toegewezen eist [persoon A] zelf dat het Woonstad wordt verboden negatieve informatie over [persoon A] als huurder aan derden mede te delen en negatieve registratie(s) af te geven. Ook eist [persoon A] dat Woonstad wordt verplicht een positieve huurdersverklaring dan wel een huurdersverklaring in neutrale termen aan [persoon A] te verstrekken.
2.3.
De kantonrechter bepaalt dat [persoon A] de woning moet ontruimen en dat zij
€ 462,50 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten aan Woonstad moet betalen. De overige eisen van Woonstad en de tegeneis van [persoon A] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[persoon A] moet de woning ontruimen
2.4.
Woonstad heeft op de zitting verklaard dat [persoon A] op 16 oktober 2024 de huurovereenkomst heeft opgezegd. [persoon A] heeft dat, door niet op de zitting te verschijnen, niet meer betwist. Dat er sprake is van een opzegging van de huurovereenkomst sluit bovendien aan op de stelling van [persoon A] dat zij de sleutels op 19 november 2024 zal inleveren. Gelet hierop heeft Woonstad ter zitting aangegeven haar eis om de huurovereenkomst te ontbinden niet langer te handhaven. Dat betekent dat de kantonrechter op dat punt niet meer hoeft te beslissen.
2.5.
Op het moment dat de zitting plaatsvond was nog niet duidelijk of [persoon A] daadwerkelijk haar toezegging om op 19 november 2024 de sleutels van de woning in te leveren zou nakomen. Zoals door Woonstad verzocht zal de kantonrechter daarom [persoon A] veroordelen om de woning te ontruimen, een en ander voor het geval [persoon A] dat niet al op 19 november 2024 of op een ander tijdstip voor de datum van dit vonnis heeft gedaan. De ontruimingstermijn wordt in dat geval bepaald op 14 dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend. Omdat [persoon A] er zelf voor heeft gekozen de huur op te zeggen bestaat er geen aanleiding de ontruimingstermijn te verlengen.
De eis om [persoon A] te veroordelen de huur vanaf 1 augustus 2024 te betalen wordt afgewezen
2.6.
Woonstad heeft geëist om [persoon A] te veroordelen de huur vanaf 1 augustus 2024 tot en met de dag van de ontruiming te betalen. Niet gesteld of gebleken is echter dat [persoon A] de huur na 1 augustus 2024 niet of niet volledig heeft betaald. Uit de stellingen van Woonstad en de overgelegde stukken kan evenmin worden afgeleid dat in het (recente) verleden sprake is geweest van huurachterstand(en). Omdat er daarom geen enkele concrete aanwijzing is te veronderstellen dat [persoon A] de huur vanaf 1 augustus 2024 niet heeft betaald of - voor zover de ontruiming op dit moment nog niet heeft plaatsgevonden en [persoon A] ook na de datum van dit vonnis nog huur verschuldigd is - niet zal betalen, wordt dit deel van de eis van Woonstad afgewezen.
[persoon A] moet € 462,50 aan incassokosten betalen
2.7.
De incassokosten van € 462,50 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
De tegeneisen van [persoon A] worden afgewezen
2.8.
Met het oog op het zoeken naar passende woonruimte wil [persoon A] dat het Woonstad wordt verboden negatieve informatie over [persoon A] als huurder aan derden mede te delen en negatieve registratie(s) af te geven. [persoon A] heeft niet concreet toegelicht welke ‘derden’ en welke ‘registratie(s)’ zij bedoelt. Aangenomen moet worden dat [persoon A] doelt op een eventuele registratie in het Regionaal Vangnet, een door de woningcorporaties in de regio Rotterdam bijgehouden lijst met huurders die ontruimd zijn uit hun woning. Woonstad heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat het Regionaal Vangnet onder meer bedoeld is voor situaties waarin sprake is van oneigenlijk gebruik van de woning. Daaronder valt ook de situatie waarin een huurder de woning niet bewoont althans daar zijn of haar hoofdverblijf niet heeft.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het door Woonstad zelf en door de gemeente verrichte onderzoek voldoende is komen vast te staan dat [persoon A] haar hoofdverblijf niet in de woning had. Bij het onderzoek van Woonstad, met name de huisbezoeken, gaat het weliswaar om momentopnamen, maar het beeld dat daaruit naar voren komt is door [persoon A] in deze procedure niet ontkracht. Zo heeft [persoon A] geen bankafschriften overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat zij in de omgeving van de woning geld pint of boodschappen doet. Ook zijn geen afschriften verstrekt van jaarafrekeningen voor water- en energieverbruik van de afgelopen drie jaar. Het overleggen van dergelijke stukken had - gelet op de gemotiveerde stellingen van Woonstad - wel op de weg van [persoon A] gelegen, omdat zij als huurder bij uitstek degene is die de beschikking heeft over die informatie. [persoon A] heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij haar hoofdverblijf niet in de woning had.
2.10.
Omdat voldoende is komen vast te staan dat er in dit geval sprake is van oneigenlijk gebruik van de woning staat het Woonstad in beginsel vrij er voor te kiezen [persoon A] in het Regionaal Vangnet te registreren. Er bestaat dan ook geen grondslag voor het opleggen van een verbod aan Woonstad om [persoon A] te registreren. Voor het overige is er geen enkele aanwijzing te veronderstellen dat Woonstad via andere kanalen (zoals bijvoorbeeld sociale media) enige negatieve informatie over [persoon A] met derden zal delen. De eis van [persoon A] op dit punt wordt daarom afgewezen.
2.11.
Het voorgaande leidt er toe dat ook de eis van [persoon A] om Woonstad te verplichten een positieve huurdersverklaring dan wel een huurdersverklaring in neutrale termen aan [persoon A] te verstrekken wordt afgewezen. Met hetgeen [persoon A] wordt verweten (het niet hebben van haar hoofdverblijf in de woning) valt immers moeilijk te verenigen dat aan Woonstad de verplichting wordt opgelegd een verklaring af te geven waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat [persoon A] zich als een goed huurder zou hebben gedragen.
[persoon A] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon A] , omdat zij zowel in conventie als in reconventie ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon A] in conventie aan Woonstad moet betalen op € 126,99 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 164,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 82,-) en € 41,- aan nakosten. Dat is in totaal € 461,99. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. Omdat ten aanzien van de tegeneis van [persoon A] door Woonstad geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht, begroot de kantonrechter de proceskosten in reconventie aan de kant van Woonstad op nihil.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonstad dat eist en [persoon A] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [persoon A] om binnen 14 dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan de [adres] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [persoon A] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
3.2.
veroordeelt [persoon A] om aan Woonstad te betalen € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
3.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad worden begroot op € 461,99;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
in reconventie
3.6.
wijst de eisen van [persoon A] af;
3.7.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
44487