In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en [persoon A]. Woonstad, de verhuurder, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning geëist, omdat [persoon A] volgens Woonstad haar hoofdverblijf niet in de gehuurde woning had. De procedure begon met een dagvaarding op 23 juli 2024, gevolgd door een zitting op 19 november 2024, waar Woonstad vertegenwoordigd was door mr. R.H. Ruysendaal, terwijl [persoon A] niet aanwezig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] sinds 4 november 2015 de woning huurde, maar dat zij in haar e-mail van 17 november 2024 had aangegeven de woning te hebben verlaten. Woonstad heeft de huurovereenkomst opgezegd en eiste dat [persoon A] de woning zou ontruimen en de huur vanaf 1 augustus 2024 zou betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon A] de woning moet ontruimen en dat zij € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten aan Woonstad moet betalen. De overige eisen van Woonstad en de tegeneis van [persoon A] zijn afgewezen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was dat [persoon A] haar hoofdverblijf niet in de woning had, en dat Woonstad gerechtigd was om [persoon A] in het Regionaal Vangnet te registreren. De eis van [persoon A] om Woonstad te verbieden negatieve informatie over haar te delen, werd afgewezen, evenals haar verzoek om een positieve huurdersverklaring. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon A], omdat zij in zowel conventie als reconventie ongelijk heeft gekregen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.