ECLI:NL:RBROT:2024:13215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/10/687408 / JE RK 24-2202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 7 november 2024, wordt een verzoek van de moeder behandeld om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) te laten vervallen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Hoogenraad, heeft bezwaar tegen de frequentie van urinecontroles die door de GI zijn opgelegd in het kader van de zorg voor haar vijf minderjarige kinderen. De GI heeft deze aanwijzing gegeven omdat er zorgen zijn over het middelengebruik van de moeder en de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie, vooral met betrekking tot de nieuwe partner van de moeder. De vader van de kinderen heeft zich onthouden van een standpunt in deze zaak, uit zorg voor de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI de schriftelijke aanwijzing op zorgvuldige wijze heeft gegeven en dat de zorgen over de moeder en haar nieuwe partner gerechtvaardigd zijn. De rechtbank oordeelt dat de frequentie van de urinecontroles noodzakelijk is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, gezien de eerdere positieve drugstests van de moeder en de problematiek rondom de nieuwe partner. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, waarmee de schriftelijke aanwijzing van de GI in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687408 / JE RK 24-2202
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. Hoogenraad, kantoorhoudende te Maassluis,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2018 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum 4] 2020 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 4] ,
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum 5] 2022 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 5] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 11 oktober 2024, ontvangen op 14 oktober 2024;
  • de aantekeningen van de GI, overgelegd ter zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [persoon A] en [persoon B] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 5] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 5] wonen gedeeltelijk bij de moeder en bij de vader. De ouders wisselen elkaar af in de woning waar de kinderen verblijven.
2.3.
Bij beschikking van 23 juli 2024 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 5] onder toezicht gesteld tot 23 juli 2025.
2.4.
De GI heeft op 2 oktober 2024 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 5] . Hierin is het volgende opgenomen:
  • Partner [persoon C] is niet aanwezig in de woning bij de kinderen tot nader order. U werkt mee aan de urinecontroles op maandag, woensdag en vrijdag bij het traject van Antes en profiteert hiervan.
  • U bent transparant over uw voortgang bij Antes tegen de betrokken jeugdbeschermers. Ook geeft u aan Antes toestemming om met JBRR informatie te delen op ieder moment dat JBRR dat nodig acht voor de uitvoering van de OTS.
  • Er wordt geen enkele vorm van verdovende middelen (drugs en/of alcohol) gebruikt in het bijzijn van de kinderen, ook niet als zij liggen te slapen.

3.Het verzoek

De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt het verzoek gehandhaafd, waarbij ter zitting het volgende is aangevoerd. De moeder heeft niet zozeer bezwaar tegen het plaatsvinden van de urinecontroles, maar wel tegen de intensiteit daarvan omdat het praktisch niet uitvoerbaar is en een grote belasting vormt. De moeder stelt zich op het standpunt dat het voldoende moet zijn dat de controles een keer per week of per twee weken plaatsvinden en bij voorkeur bij de huisarts. De GI is onvoldoende in staat om de resultaten van de controles af te lezen. Er is geregeld sprake van een vals-positieve test. De moeder is altijd eerlijk over haar middelengebruik (geweest) en begrijpt dat zij geen middelen mag en kan gebruiken in het bijzijn van de kinderen. De aanwijzing van de GI met betrekking tot de nieuwe partner van de moeder is ten onrechte gegeven en onvoldoende onderbouwd. De nieuwe partner van de moeder is doorgaans bij de moeder en de kinderen thuis en hij vormt geen gevaar. De kinderen zijn dol op de nieuwe partner van de moeder en ook de vader heeft een goed gesprek met hem gehad. De moeder en haar nieuwe partner hebben één keer een fout gemaakt. Zij hebben toen thuis middelen gebruikt en er heeft een handgemeen plaatsgevonden. De kinderen lagen toen in bed en waren hiervan niet direct getuige. Het ging op dat moment niet goed met de nieuwe partner van de moeder. Hij had problemen en was suïcidaal. Dit is nu niet meer het geval. De moeder en haar nieuwe partner willen graag een kans om te laten zien dat het goed gaat.

5.Het standpunt van de vader

De vader geeft aan dat hij in het belang van de kinderen niet wil dat er wrijving ontstaat tussen hem en de moeder en onthoudt zich daarom van het innemen van een standpunt.

6.Het standpunt van de GI

De GI heeft schriftelijk - verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd en ter zitting toegelicht. De aanwijzing betreffende de (frequentie) van de urinecontroles is zorgvuldig en in overleg met Antes tot stand gekomen. Het doel van de urinecontroles is om zicht te krijgen op het middelengebruik van de moeder in het bijzijn van de kinderen. Het is van belang dat de moeder geen middelen gebruikt als zij voor de kinderen zorgt, zodat zij emotioneel beschikbaar voor hen is. De moeder heeft nog regelmatig positieve uitslagen en zij is meerdere controleafspraken niet nagekomen. Het aantal controles gedurende de week is van belang om zicht te kunnen krijgen of het middelengebruik vooral in het weekend is als moeder bij haar partner verblijft of dat ook sprake is van middelengebruik door de week als de moeder voor de kinderen zorgt. Wat de aanwijzing ten aanzien van de nieuwe partner van de moeder betreft, zijn er voldoende redenen voor de GI om te bepalen dat hij voorlopig nog niet in de woning bij de kinderen mag verblijven. De veiligheid van de kinderen is niet gewaarborgd als de nieuwe partner van de moeder aanwezig is en contact heeft met de kinderen. Dit komt doordat er zorgen zijn over zijn middelengebruik, het huiselijk geweld door de nieuwe partner richting de moeder in het bijzijn van de kinderen en door zijn politiemutaties.

7.De beoordeling

7.1.
Op grond van artikel 1:263, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
7.2.
Op grond van artikel 1:264, lid 1, BW kan een met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Ingevolge het derde lid bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken.
7.3.
De GI heeft op 2 oktober 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 4] en [voornaam minderjarige 5] , zoals hiervoor opgenomen onder 2.4. De GI heeft daarvan op 6 augustus 2024 een aankondiging gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 2 oktober 2024 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
7.4.
De moeder voert verweer tegen de frequentie van de urinecontroles en het niet aanwezig mogen zijn van de nieuwer partner van de moeder in de ouderlijke woning.
7.5.
Blijkens de motivering van de GI is het doel van de frequentie van de urinecontroles om zicht krijgen en te houden op het middelengebruik van de moeder als zij de verantwoordelijkheid over de kinderen draagt en haar (on)mogelijkheden om emotioneel beschikbaar te zijn voor hen. De afgelopen periode heeft de moeder met regelmaat positief getest op middelen en/of is zij de gemaakte afspraken bij Antes niet nagekomen. De GI geeft aan dat door Antes een korte opname van de moeder wordt geadviseerd, maar zij weigert hieraan mee te werken. Hoewel het positief is dat de moeder bereid is om mee te werken aan de urinecontroles, is haar situatie nog niet voldoende stabiel te noemen en zijn de zorgen over haar beschikbaarheid nog onverminderd aanwezig. De rechtbank is daarom van oordeel het van belang blijft dat er meerdere keren per week bij de moeder urinecontroles worden afgenomen door Antes, zodat er zicht is op de (emotionele en fysieke) veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder.
7.6.
Betreffende het niet aanwezig zijn van de partner in de woning is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment nog voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de veiligheid van de kinderen onvoldoende is gewaarborgd tijdens de aanwezigheid van de nieuwe partner in hun thuissituatie bij de moeder. De zorgen over de nieuwe partner liggen in zijn middelengebruik, (andere) zorgen over zijn persoonlijke problematiek, huiselijk geweld richting de moeder en politiemutaties over de partner. De moeder betwist niet dat er in de thuissituatie verschillende zorgelijke incidenten hebben plaatsgevonden als gevolg van hun middelengebruik en de persoonlijke problematiek van de nieuwe partner. De kinderen zijn hier (in)direct getuige van (geweest). Dat is schadelijk voor hen. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij zich niet aan de door de GI gestelde voorwaarde over de aanwezigheid van de nieuwe partner houdt. De moeder en de nieuwe partner handelen daarmee niet in het belang van de kinderen en dat is zorgelijk. Daar komt bij dat de ouderlijke woning nog gedeeld wordt met de vader. De vader heeft laten blijken dat hij zich moet inhouden om geen conflict te veroorzaken met de moeder en haar nieuwe partner. Dat is geen wenselijke situatie en zorgt voor spanning, die zijn weerslag op de kinderen kan hebben.
7.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de GI na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het geven van de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen overgaan en de noodzaak voor deze aanwijzing voldoende heeft onderbouwd. Daarom zal de kinderrechter het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afwijzen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. M.A. van der Laan-Kuijt en mr C.C. Peterse, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 2 december 2024.