ECLI:NL:RBROT:2024:13209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/10/684327 / JE RK 24-1806 en C/10/681396 / JE RK 24-1269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vaststelling omgangsregeling voor minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 10 december 2024, is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 15 juni 2025. De rechtbank heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder één keer in de twee weken twee uur begeleide omgang zal hebben met de kinderen. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en een verzoek van de moeder om de omgangsregeling te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in een pleeggezin verblijven en dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft geen eigen woonruimte. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de kinderen is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, gezien de instabiliteit en onveiligheid die de kinderen in het verleden hebben ervaren. De rechtbank heeft ook een beslissingsondersteunend onderzoek aangevraagd om de mogelijkheden van de ouders te onderzoeken. De omgangsregeling is voorlopig en de rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot 1 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/684327 / JE RK 24-1806 en C/10/681396 / JE RK 24-1269
Datum uitspraak: 10 december 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing en een vaststelling van een omgangsregeling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
en
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende in Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2018 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt de moeder aan als belanghebbende ten aanzien van het verzoek van de GI en de GI als belanghebbende ten aanzien van het verzoek van de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 28 november 2024 en de daaraan ten
grondslag liggende stukken;
- de brief namens de moeder van 4 december 2024, ingekomen bij de rechtbank op
5 december 2024;
- de briefrapportage van de GI van 5 december 2024, ingekomen bij de rechtbank op
diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • vader;
  • de pleegmoeder;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [persoon B] .
1.3.
Aangezien de moeder en de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Syrisch/Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van M. Aleid, tolk in de hiervoor genoemde taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan [persoon C] , de wijkagent die bij de moeder betrokken is, en [persoon D] , de begeleider van de moeder vanuit Concentrix.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 22 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 15 juli 2025. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 15 december 2024. De beslissing op het verzoek voor het overige is aangehouden.

3.De aangehouden verzoeken

Ten aanzien van het verzoek van de GI met zaaknummer: C/10/681396
3.1.
De GI verzoekt een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. Thans dient nog te worden beslist op het resterende deel van het verzoek, te weten de periode tot 15 juli 2025. De GI verzoekt de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft bij voormelde briefrapportage van 5 december 2024 aanvullend verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder met zaaknummer: C/10/684327
3.3.
De moeder verzoekt om de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen of de bestaande regeling te wijzigen, in die zin dat moeder éénmaal per drie weken gedurende vier uur onbegeleid contact heeft met de minderjarige kinderen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1.
De GI trekt het aanvullende verzoek in, handhaaft het verzoek betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg en licht dit als volgt nader toe. De komende periode gaat het KSCD een beslissingsondersteunend onderzoek uitvoeren om duidelijkheid te verkrijgen over de mogelijkheden van de ouders, in het bijzonder de moeder, om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van de kinderen. In de tussentijd kunnen de kinderen bij de pleegmoeder blijven. Om haar te ontlasten zullen de kinderen in het weekend en in de vakanties in een gezinshuis verblijven. Er is gekeken naar een moeder-kindhuis. Dit is voor nu (nog) geen mogelijkheid, maar de komende periode zal tevens benut worden om dit verder te onderzoeken. Wat betreft de omgang tussen de moeder en de kinderen stelt de GI zich op het standpunt dat deze kan worden uitgebreid naar twee keer per week twee uur begeleide omgang. De omgangsmomenten kunnen niet bij de moeder thuis plaatsvinden, omdat gezien de huidige stand van zaken niet in het belang van de kinderen wordt geacht. Leuke activiteiten ondernemen tijdens de omgangsmomenten is meer passend. Het is voor de kinderen maar ook voor de moeder van belang dat de omgangsmomenten rustig en plezierig verlopen. Omdat de moeder direct contact met de pleegmoeder niet aankan, wat voor spanning zorgt, is een constructie bedacht waarbij zij elkaar niet treffen. Tijdens de omgang zal er uiteraard aandacht zijn voor de interactie tussen de kinderen en de moeder. Er is op dit moment geen extra ondersteuning nodig.
4.2.
Door en namens de moeder wordt over het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling dan wel wijzigen van de bestaande regeling aangegeven dat het van belang is dat er, vooruitlopend op het KSCD-onderzoek, al voldoende omgang is, zodat de kinderen gewend zijn aan de moeder. Hoewel de moeder het liefst onbegeleide omgang wil, kan zij instemmen met de regeling die nu wordt voorgesteld door de GI. Het is van belang dat de omgang met de kinderen zonder spanning verloopt. De samenwerking met de GI en de moeder verloopt nog lastig en de wijkagent kan niet bij alle omgangsmomenten aanwezig zijn. Het is daarom nodig dat bezien wordt wie de omgang de komende periode kan begeleiden. De moeder voert verweer tegen de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Zij verzoekt om een afwijzing van het verzoek. De moeder heeft de kinderen nooit verwaarloosd of pijn gedaan. Daarnaast heeft de moeder zich de afgelopen periode positief ontwikkeld en haar situatie verbeterd. De moeder gaat in therapie en zij staat open voor verdere hulpverlening. De kinderen verdienen de kans om op te groeien bij een van de ouders. Daarom is het van belang dat er zo snel mogelijk naar een moeder-kindhuis wordt gezocht. De moeder begrijpt dat er een KSCD-onderzoek nodig is om duidelijkheid te bieden voor de kinderen en zal hieraan meewerken. Indien de machtiging toch wordt verlengd, dan verzoekt de moeder de machtiging voor een kortere periode te verlengen, omdat het KSCD-onderzoek vier maanden in beslag neemt, de resultaten hiervan belangrijk zijn en een tussentijdse toets noodzakelijk is.
4.3.
De vader voert eveneens verweer tegen de verzochte verlenging machtiging tot uithuisplaatsing. Hoewel de vader zijn best doet en meewerkt, verandert er niks. De GI maakt haar beloftes niet waar. De vader voelt zich machteloos en maakt zich zorgen over de kinderen. De vader wenst een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.
4.4.
De pleegmoeder geeft aan dat het goed gaat met de kinderen en dat zij bij haar veilig zijn. De pleegmoeder kan tijdens het KSCD-onderzoek voor de kinderen blijven zorgen, indien zij ontlast wordt in de weekenden.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad ondersteunt het beleid van de GI. Het is van belang dat er een beslissing wordt genomen over de toekomst van de kinderen. Het is hierbij van belang dat de kinderen zich positief blijven ontwikkelen.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummer: C/10/681396)
6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een belast verleden kennen. Zij hebben in hun nog jonge leven al veel instabiliteit en onveiligheid ervaren en verschillende verblijfsplekken gehad vanwege grote zorgen over de opvoedvaardigheden van hun ouders en hun mogelijkheden om aan te kunnen sluiten bij de (opvoed)behoeften van de kinderen. De moeder heeft een verstandelijke beperking en is afhankelijk van hulp en ondersteuning. De vader heeft geen eigen woonruimte en heeft de zorg voor zijn nieuwe gezin met jonge kinderen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de eerdere beschikkingen van 12 juli 2023, 4 juli 2024, 22 oktober 2024 en 28 november 2024.
6.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn gebaat bij duidelijkheid, stabiliteit en voorspelbaarheid. Het is daarom noodzakelijk dat helder wordt welke specifieke (opvoed)behoeften zij hebben en of en in hoeverre de ouders in staat zijn hierbij aan te sluiten, om zorgvuldig de juiste vervolgstappen in het belang van de kinderen te kunnen nemen. Het is hiervoor van belang dat er een beslissingsondersteunend onderzoek wordt uitgevoerd, waarbij naar de mogelijkheden van de ouders, in het bijzonder de moeder, wordt gekeken. Een dergelijk onderzoek is aangevraagd bij het KSCD en het KSCD kan, na ondertekening van de aanvraag door de moeder, snel starten. Het onderzoek zal, naar verwachting, ongeveer vier maanden duren. Daarnaar gevraagd hebben de ouders ter zitting ingestemd met het KSCD-onderzoek en aangegeven daaraan volledig mee te zullen werken.
6.3.
Hoewel beide ouders stellen dat de moeder in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, acht de rechtbank een terugplaatsing gelet op het voorgaande op dit moment niet in het belang van de kinderen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn in immers al tweemaal - met de inzet van hulpverlening - teruggeplaatst bij de moeder. Deze thuisplaatsingen zijn mislukt, omdat de thuissituatie onveilig voor de kinderen bleek, waardoor de kinderen opnieuw uit huis moesten worden geplaatst. Het KSCD-onderzoek moet duidelijkheid gaan geven over het perspectief van de kinderen. Het is positief te noemen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorlopig, in ieder geval tot de resultaten van het KSCD-onderzoek bekend zijn, bij de pleegmoeder kunnen blijven, bij wie zij stabiliteit ervaren. Zij komen daar tot ontwikkeling en het gaat hen goed. De GI heeft daarbij geregeld dat de kinderen in het weekend in een voor hun bekend gezinshuis kunnen logeren om de pleegmoeder te ontlasten in de zorg.
6.4.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De rechtbank ziet wel aanleiding om de machtiging te verlengen voor een kortere duur, te weten voor de duur van vijf maanden en de beslissing op het verzoek voor het overige aan te houden in afwachting van de resultaten van het KSCD-onderzoek.
6.5.
De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de Raad, de belanghebbenden en aan de advocaat van de moeder) te overleggen over de stand van zaken en daarbij aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat de GI het aanvullende verzoek betreffende een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder intrekt. Dat brengt mee dat de gronden van dit verzoek niet meer kunnen worden onderzocht. De rechtbank zal daarom het aanvullende verzoek afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling dan wel de bestaande regeling te wijzigen (zaaknummer: C/10/684327)
6.7.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW stelt de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
6.8.
Ter zitting is overeenstemming bereikt over een omgangsregeling, inhoudende dat de kinderen één keer in de twee weken twee uur begeleide omgang zullen hebben met de moeder. De rechtbank is van oordeel dat het voorlopig vastleggen van deze (meer uitgebreide) regeling passend en in het belang van de kinderen is, mede gezien de aanvang van het KSCD-onderzoek. Dat onderzoek is immers gericht op het onderzoeken van de mogelijkheden van de ouders, in het bijzonder de moeder, om al dan niet aan te kunnen sluiten bij de (opvoed)behoeften van de kinderen. Het is in het kader van de ondertoezichtstelling aan de GI om de omgang verder vorm te geven en in te vullen. Dit betekent dat de GI de regie heeft als het gaat om wie de omgang begeleidt en om - indien nodig - ondersteuning in te zetten ter verbetering van de opvoedvaardigheden van de moeder. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder meewerkt aan de omgangsregeling en zich in het belang van de kinderen aan de afspraken houdt. De omgang moet onbelast en op een voor de kinderen prettige manier verlopen. Dit betekent dat de kinderen niet belast mogen worden met spanningen of strijd.
6.9.
De omgangsregeling is voorlopig van aard. De rechtbank zal de behandeling van het verzoek voor het overige pro forma aanhouden tot 1 mei 2025. De moeder wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde pro forma datum aan te geven hoe de omgangsregeling verloopt en of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.

7.De beslissing

De rechtbank:
T.a.v het verzoek met het zaaknummer: C/10/681396:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 juni 2025;
T.a.v. het verzoek met het zaaknummer: C/10/684327:
7.2.
stelt een omgangsregeling vast, waarbij de moeder voorlopig één keer in de twee weken twee uur begeleide omgang zal hebben met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de GI de regie heeft als het gaat om de vormgeving en invulling van die regeling, zoals hiervoor onder 6.7. overwogen;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
7.4.
houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden
tot 1 mei 2025 pro forma;
7.5.
bepaalt dat de GI, de Raad en de belanghebbenden en mr. G.E. van der Pols op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
7.6.
verzoekt de GI en de moeder uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de Raad, de belanghebbenden en mr. G.E. van der Pols) de verzochte informatie te doen toekomen.
7.7.
gelast de verstrekking van alle overige stukken aan de Raad;
7.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024 door mr. G.M. Paling, voorzitter en tevens kinderrechter, en mr. M.P.G. Rietbergen en mr. L.W.M. Hendriks, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.