Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 augustus 2024, met bijlagen;
- de aantekeningen van het antwoord ter zitting op 3 oktober 2024;
- de repliek van 31 oktober 2024, met bijlagen;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die zelf procedeert, met betrekking tot achterstallige zorgpremies en zorgnota's. De partijen zijn VGZ, gevestigd in Arnhem, en de gedaagde, woonachtig in Schiedam. De procedure begon met een dagvaarding op 20 augustus 2024, gevolgd door een zitting op 3 oktober 2024 en een repliek op 31 oktober 2024. De kantonrechter heeft op 27 december 2024 vonnis gewezen.
De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde € 2.500,00 moet betalen aan VGZ, bestaande uit achterstallige zorgpremies en zorgnota's. VGZ heeft gesteld dat de gedaagde tussen juni 2021 en januari 2022 geen premie heeft betaald, wat de gedaagde niet heeft betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de achterstallige betalingen en dat de gedaagde niet is gewezen op de premieachterstand, maar dat VGZ niet verplicht was om dit te doen. De gedaagde heeft ook geen van de aanmaningen of berichten van VGZ betwist.
Daarnaast zijn de incassokosten en wettelijke rente toegewezen, omdat VGZ aan alle voorwaarden voldeed om deze kosten te vorderen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de gedaagde opgelegd, die in totaal € 1.019,39 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, zelfs als de gedaagde in hoger beroep gaat. De beslissing van de kantonrechter is dus dat de gedaagde moet betalen en dat VGZ recht heeft op de gevorderde bedragen.