ECLI:NL:RBROT:2024:13193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1125 en FT RK 24/1126
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 19 augustus 2024. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een betaling van 6,72% aan de preferente schuldeisers en 3,36% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld. Ondanks dat tien van de twaalf schuldeisers akkoord gingen met het voorstel, hebben Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verzoeker de gelegenheid te geven nadere informatie aan te leveren, waarna de rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel het maximaal haalbare is voor verzoeker.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van de schuldeisers die hebben ingestemd met het voorstel en de belangen van Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam, die hun instemming hebben geweigerd. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling, die is getoetst door de Kredietbank Rotterdam, goed gedocumenteerd is en dat verzoeker, gezien zijn huidige situatie en toekomstperspectief, niet in staat is om meer te bieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeisers die hebben geweigerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 27 december 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 augustus 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Trotz Vastgoed Beheer B.V., in behandeling bij AGIN Timmermans, hierna te noemen Trotz Vastgoed;
  • Gemeente Belastingen Rotterdam, hierna te noemen gemeente Rotterdam;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Trotz Vastgoed heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Hierin is tevens aangegeven dat zij ervoor kiest schriftelijk verweer te voeren in plaats van persoonlijk te verschijnen.
Ter zitting van 11 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak aangehouden tot 27 december 2024 om verzoeker in de gelegenheid te stellen nog nadere informatie aan te leveren. De rechtbank heeft in dat kader op 12 december 2024 een brief aan verzoeker en schuldhulpverlening gestuurd.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, na de zitting aan de rechtbank nadere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam op 17 december 2024 bericht dat de zaak is aangehouden tot 27 december 2024 en hen daarbij in de gelegenheid gesteld nog een nader standpunt aan de rechtbank te overleggen.
Trotz Vastgoed heeft de rechtbank na de zitting bericht en daarbij aangegeven geen nadere opmerkingen te hebben.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en elf concurrente schuldeisers met dertien vordering. De Belastingdienst heeft zowel een preferente als een concurrente vordering. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 31.995,70 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 15 april 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,72% aan de preferente schuldeisers en 3,36% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van de aanbiedingsbrief van 15 april 2024 betrof de schuldenlast € 29.787,23.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangegeven dat een verhoging van het saneringskrediet mogelijk zou moeten zijn, om zodoende de verhoogde schuldenlast te compenseren. Verder heeft schuldhulpverlening in haar bericht van 17 december 2024 verklaard dat de schuldenlast die bij het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gevoegd hoger is dan de schuldenlast die bij de aanbiedingsbrief van 15 april 2024 is genoemd, omdat in de tussenliggende periode nog een drietal schulden zijn toegevoegd. Die schuldeisers zijn evenwel akkoord gegaan met het voorstel tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Gelet op de recente werkervaring en het opleidingsniveau van verzoeker, is het niet waarschijnlijk dat hij meer zal verdienen dan het minimum. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Tijdens het verhandelde ter zitting is verklaard dat verzoeker op dit moment, met behulp van een werkcoach, een traject volgt, waarna hij uitzicht heeft op een baan. Verzoeker zal een opleiding tot chauffeur volgen, waarna hij als chauffeur bij Trevvel aan de slag kan gaan binnen het leerlingenvervoer. Verzoeker zal hier in beginsel 20 uur in de week werken. De arbeidsuren worden, met behoud van uitkering, op advies van de gemeente verder opgebouwd. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het niet waarschijnlijk is dat het inkomen de eerste paar jaar veranderd. De opleiding moet ook eerst terugbetaald worden. De werkcoach heeft bij bericht van 17 december 2024 aanvullend verklaard dat verzoeker met die baan niet genoeg uren zal maken om volledig uit de uitkering te kunnen stromen. Verzoeker zal eerst vastigheid en vertrouwen moeten opbouwen om voortijdig uitval te voorkomen. Het is niet aannemelijk is dat verzoeker in de komende periode meer zal verdienen dan het bijstandsniveau.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam stemmen hier niet mee in. Trotz Vastgoed heeft een vordering van
€ 4.667,60 op verzoeker. De gemeente Rotterdam heeft een vordering van € 1.270,18 op verzoeker.

3.Het verweer

De gemeente Rotterdam
In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aanbod, omdat verzoeker niet te goeder trouw is geweest en omdat er na de aanmelding nieuwe schulden zijn ontstaan. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting (nader) toe te lichten.
Trotz Vastgoed
In haar verweerschrift van 20 november 2024 heeft Trotz Vastgoed het standpunt ingenomen dat het verzoek dwangakkoord moet worden afgewezen. Het verzoekschrift is namelijk niet gemotiveerd. Uit niets blijkt waarom zij niet in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldenregeling heeft mogen komen. Daarnaast bedraagt het aandeel van Trotz Vastgoed in de schuldenlast 12,7%. Daarmee komt aan haar een zeer redelijk belang toe om het voorstel af te wijzen. Daarbij is niet gesteld of gebleken dat met de afwijzing van het voorstel in redelijkheid en evenredigheid de belangen van verzoeker of de ander schuldeisers zijn geschaad. Trotz Vastgoed heeft haar standpunt in haar bericht van 18 december 2024 gehandhaafd.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 16,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. Hieronder vallen ook de schuldeisers die pas na het versturen van de eerste aanbodbrief zijn benaderd.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift is gebleken dat verzoeker thans beschikt over een PW-uitkering. Verder is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat verzoeker niet beschikt over een fulltime baan, maar wel uitzicht heeft op een baan als chauffeur voor 20 uur in de week. Hij zal die uren met behulp van een werkcoach van de gemeente Rotterdam verder opbouwen, met behoud van zijn uitkering. Uit de verklaring van de werkcoach volgt dat verzoeker niet genoeg uren zal maken om meer te verdienen dan het bijstandsniveau. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Door schuldhulpverlening is verklaard dat er een oplossing mogelijk is om met een verhoogde schuldenlast hetzelfde aanbod aan crediteuren te doen. Nu het bedrag dat aan de crediteuren ineens moet worden betaald afgerond € 75,- hoger ligt (immers de verhoogde schuldenlast van € 2.208,47 vermenigvuldigd met 3,36 %) is de oplossing haalbaar.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam die geweigerd hebben in te stemmen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het aan crediteuren aan te bieden percentage ongewijzigd blijft.
Het verzoek om Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Trotz Vastgoed en de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 december 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.