Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- de heer mr. B. el Ouath, advocaat van verzoekster;
- de heer M. el Joghrafi, werkzaam bij JM Bewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Rechtbank Rotterdam
Op 14 november 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vastgesteld op 19 december 2024. Tijdens deze zitting is verzoekster, ondanks een behoorlijke oproeping, niet verschenen. Evenmin is de verweerster, Stichting Havensteder, verschenen zonder bericht van verhindering. Op 23 december 2024 heeft de advocaat van verzoekster de rechtbank geïnformeerd dat het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak op 24 december 2024 bepaald.
Het verzoek was gericht op het treffen van een voorlopige voorziening om verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen. De advocaat van verzoekster heeft verklaard dat verzoekster na indiening van het verzoekschrift is aangemerkt als gedupeerde van de Kinderopvangtoeslagaffaire, waardoor de huurachterstand inmiddels volledig is voldaan. Hierdoor was de advocaat van mening dat het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig was en dat het verzoek kon worden afgewezen.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Verzoekster had bewijsstukken overgelegd, waaronder een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming. Echter, gezien de verklaring van de advocaat dat de huurachterstand was voldaan, concludeerde de rechtbank dat er geen (spoedeisend) belang of bedreigende situatie meer aanwezig was. Daarom werd het verzoek afgewezen.