ECLI:NL:RBROT:2024:13188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1618 en FT RK 24/1619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

In deze zaak heeft verzoeker op 18 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die op 20 september 2024 door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De rechtbank heeft op 3 december 2024 de behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door Stichting Woonplus Schiedam, aanwezig waren. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen, mede door zijn Wajong-uitkering en de inzet van schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een aankondiging was voor ontruiming op 12 december 2024.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de huur kan blijven betalen en dat er een beschermingsbewind is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door rechter W.J. Roos-van Toor en griffier T.M.M. de Laat op 10 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 10 december 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 18 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepbrief van 19 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 december 2024.
Ter zitting van 3 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M. Cana en mevrouw M. de Nie, beiden werkzaam bij Stichting Budgethulp (hierna: beschermingsbewindvoerder).
AGIN Timmermans heeft, namens Stichting Woonplus Schiedam (hierna: verweerster), voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Zij hebben daarbij aangegeven schriftelijk verweer te voeren in plaats van persoonlijk te verschijnen.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank aanvullende stukken opgestuurd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft zich daarom gemeld bij Stroomopwaarts. Verzoeker ontvangt inkomsten uit een Wajong-uitkering. Daarmee heeft hij voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoeker heeft de huur van de maanden oktober, november en december voldaan. Er is bovendien, sinds 30 oktober 2024, sprake van beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder zal op korte termijn gaan zorgdragen voor de volledige en tijdige betaling van de huurtermijnen. Aangevoerd is dat de vaste lasten betaald kunnen worden op basis van de begroting. Onderzocht wordt of de gronden van het bewind verbreed kunnen worden en tevens op geestelijke gronden kan worden uitgesproken.
In reactie op het verweer van verweerster heeft de advocaat van verzoeker nog aangevoerd dat verzoeker wel degelijk de eerdere afspraken, zoals verwoord in r.o. 2.7. van het vonnis van 20 september 2024, is nagekomen. Verzoeker betaald immers de huur en heeft zich aangemeld bij schuldhulpverlening teneinde een oplossing voor zijn schuldenproblematiek te vinden.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift van 29 november 2024 op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld. Verweerster heeft reeds aan verzoeker een toezegging gedaan om binnen een periode van zes maanden niet te ontruimen, onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen zouden worden voldaan en verzoeker een redelijk voorstel tot afbetaling zou doen. Dit is ook opgenomen in het vonnis van 20 september 2024, onder r.o. 2.7. De huurachterstand is echter opgelopen en er is geen redelijk voorstel gekomen. Verder volgt uit het verzoekschrift enerzijds niet waarom verzoeker niet op die toezegging is ingegaan en volgt uit het verzoekschrift ook niet dat verzoeker gemotiveerd is om tot een oplossing te komen. Uit niets blijkt dat verzoeker een constructieve houding heeft aangenomen om tot een oplossing te komen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 11 november 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 december 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 september 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt inkomsten uit een Wajong-uitkering en heeft daarmee voldoende inkomen om de lopende huurtermijnen te voldoen. Bovendien is inmiddels sprake van beschermingsbewind, in ieder geval in de vorm van schuldenbewind, en mogelijk met een uitbreiding van het bewind op geestelijke gronden. Daarmee wordt gewaarborgd dat de huur volledig en tijdig wordt voldaan. Verzoeker heeft ook de huur van de maanden oktober, november en december voldaan. Verzoeker heeft hulp gezocht en gekregen vanuit verschillende instanties en daarmee positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 september 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf heden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.