In deze zaak heeft verzoeker op 18 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die op 20 september 2024 door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De rechtbank heeft op 3 december 2024 de behandeling van het verzoekschrift gehouden, waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door Stichting Woonplus Schiedam, aanwezig waren. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen, mede door zijn Wajong-uitkering en de inzet van schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een aankondiging was voor ontruiming op 12 december 2024.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de huur kan blijven betalen en dat er een beschermingsbewind is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door rechter W.J. Roos-van Toor en griffier T.M.M. de Laat op 10 december 2024.