In deze zaak heeft verzoekster op 19 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 december 2024 gehouden, waarbij verzoekster en haar vertegenwoordigers aanwezig waren. Verzoekster heeft aangegeven dat zij onder beschermingsbewind staat en dat zij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen, mede door haar inkomsten uit arbeid en ZZP-werk. De verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, heeft echter aangevoerd dat er al lange tijd problemen zijn met verzoekster en dat er eerder een ontruiming gepland was.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van een dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en haar schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de huurtermijnen te voldoen en heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat zij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De beslissing is op 10 december 2024 openbaar uitgesproken door rechter W.J. Roos-van Toor, in aanwezigheid van griffier T.M.M. de Laat.