ECLI:NL:RBROT:2024:13168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1631 en FT RK 24/1632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurtermijnen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 19 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die was uitgesproken in een vonnis van 27 augustus 2020. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 december 2024 gehouden, waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door hun respectieve vertegenwoordigers, aanwezig waren. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in financiële problemen verkeert, maar inmiddels onder beschermingsbewind staat en budgetbeheer heeft aangevraagd bij de Kredietbank Rotterdam. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker zijn huurtermijnen voor oktober en november 2024 heeft voldaan en dat zijn PW-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend, wat voldoende inkomsten biedt om de huur te blijven betalen.

Verweerster heeft echter betoogd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de huurachterstand is toegenomen en eerdere betalingsregelingen niet zijn nagekomen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Gezien de overgelegde documenten en de verklaring van de schuldhulpverlener, concludeerde de rechtbank dat er voldoende aannemelijk is dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 10 december 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 19 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 december 2024.
Ter zitting van 3 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer [persoon B] heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift met bijlagen toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft namens verzoekster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank aanvullende stukken toegezonden.
De heer E.J.C.P. Ham, werkzaam bij BeterBudgetBeheer, beschermingsbewindvoerder van verzoeker, heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting bericht.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker is in de schulden gekomen, omdat hij niet heeft geleerd om met zijn financiën om te gaan. Verzoeker wil graag een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft zich daarom gemeld bij de Kredietbank Rotterdam. Vanuit daar is inmiddels budgetbeheer opgestart. Daarnaast staat verzoeker sinds kort onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder zal op korte termijn de betaling van de vaste lasten overnemen. Verzoeker heeft een PW-uitkering aangevraagd en in dat kader een voorschot ontvangen. Ter zitting is door schuldhulpverlening verklaard dat de PW-uitkering inmiddels vanaf 29 augustus 2024 is toegekend. Daarmee zijn er voldoende inkomsten om de (lopende) huurtermijnen te voldoen. Verzoeker heeft de huur van de maanden oktober en november 2024 voldaan. Bovendien zal de huur van december worden voldaan, zodra de toekenning van de PW-uitkering is verwerkt en die inkomsten zijn binnengekomen.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Het ontruimingsvonnis is al van 27 augustus 2020. De huurachterstand is sindsdien bijna verdubbeld. Bovendien is de lopende huur van de maand december 2024 nog niet voldaan. Ook is voorheen al een schuldhulpverleningstraject gestart en zijn er eerdere voorstellen gedaan. Dit is steeds niet gelukt, omdat er onvoldoende medewerking was vanuit verzoeker. Ook heeft verweerster meerdere betalingsregeling met verzoeker afgesproken, welke niet werden nagekomen. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 25 oktober 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 26 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 27 augustus 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van de maanden oktober en november 2024 is voldaan. Verder is ter zitting door de schuldhulpverlener verklaard dat de PW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 29 augustus 2024 is toegekend en dat de huur van december 2024 wordt voldaan zodra de uitkering ontvangen is. Verzoeker staat bovendien onder beschermingsbewind en heeft daarmee positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 27 augustus 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
19 november 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.