In deze zaak heeft verzoeker op 19 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die was uitgesproken in een vonnis van 27 augustus 2020. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 december 2024 gehouden, waarbij zowel verzoeker als verweerster, vertegenwoordigd door hun respectieve vertegenwoordigers, aanwezig waren. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in financiële problemen verkeert, maar inmiddels onder beschermingsbewind staat en budgetbeheer heeft aangevraagd bij de Kredietbank Rotterdam. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker zijn huurtermijnen voor oktober en november 2024 heeft voldaan en dat zijn PW-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend, wat voldoende inkomsten biedt om de huur te blijven betalen.
Verweerster heeft echter betoogd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de huurachterstand is toegenomen en eerdere betalingsregelingen niet zijn nagekomen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Gezien de overgelegde documenten en de verklaring van de schuldhulpverlener, concludeerde de rechtbank dat er voldoende aannemelijk is dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.