Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekers;
- mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B], een voorlopige voorziening vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers, die kampen met schulden, hebben op 19 november 2024 een verzoekschrift ingediend om te voorkomen dat verweerster, Stichting Havensteder, het vonnis van 23 april 2024 tot ontruiming van hun huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 3 december 2024 is verweerster niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd op 20 november 2024 over te gaan tot ontruiming.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekers en verweerster afgewogen. Verzoekers hebben voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen en hebben de huur voor november en december al betaald. Daarnaast is er budgetbeheer opgestart om de huurbetalingen te waarborgen. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoekers om in hun woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan.
Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. Verzoekers kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2024.