ECLI:NL:RBROT:2024:13167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1625 en FT RK 24/1626 en FT RK 24/1627 en FT RK 24/1628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B], een voorlopige voorziening vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers, die kampen met schulden, hebben op 19 november 2024 een verzoekschrift ingediend om te voorkomen dat verweerster, Stichting Havensteder, het vonnis van 23 april 2024 tot ontruiming van hun huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 3 december 2024 is verweerster niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd op 20 november 2024 over te gaan tot ontruiming.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekers en verweerster afgewogen. Verzoekers hebben voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen en hebben de huur voor november en december al betaald. Daarnaast is er budgetbeheer opgestart om de huurbetalingen te waarborgen. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoekers om in hun woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. Verzoekers kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - C [nummer 2] en [nummer 3] - [nummer 4]
uitspraakdatum: 10 december 2024
[verzoeker],
en
[verzoekster]
beide wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 19 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 19 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 december 2024.
Ter zitting van 3 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Stichting Havensteder, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Verzoekers willen een oplossing voor hun schuldenproblematiek. Zij hebben zich daarom gemeld bij de Kredietbank Rotterdam. Mevrouw [verzoekster] ontvangt een Wajong-uitkering. Daarnaast heeft zij een coach van het UWV, waarmee zij bezig is om weer aan het werk te gaan. De heer [verzoeker] heeft op dit moment geen inkomen, omdat hij ziek is. Hij had voorheen een eigen onderneming, welke inmiddels feitelijk is beëindigd. Hij schrijft de onderneming op korte termijn uit bij de Kamer van Koophandel, waarna hij een PW-uitkering zal aanvragen. Verzoekers hebben op dit moment evenwel voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huur van de maand november en van de maand december is voldaan. Bovendien wordt op korte termijn budgetbeheer opgestart. De budgetbeheerder zal dan zorgdragen voor de tijdige en volledige betaling van de huurpenningen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 24 oktober 2024 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij, met hun kinderen, in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 23 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. Bovendien hebben zij de huur van de maand november en de maand december voldaan. Ook zal budgetbeheer worden opgestart. Daarmee wordt gewaarborgd dat de huur tijdig en volledig zal worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 23 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ), voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 19 november 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.