ECLI:NL:RBROT:2024:13165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1606 en FT RK 24/1607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 15 november 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 december 2024 gepland, maar verzoekster is niet verschenen, omdat haar advocaat zich ziek had gemeld. De rechtbank heeft op 10 december 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster heeft een moeilijke financiële situatie en ontvangt een PW-uitkering, waarmee zij haar huur kan betalen. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat het eerder verleende moratorium op 15 augustus 2024 is verstreken en dat de wet niet voorziet in een mogelijkheid om een moratorium voor meer dan zes maanden uit te spreken. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om een nieuwe voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat zij nog niet is aangemeld voor schuldhulpverlening en het minnelijk traject zich nog in de beginfase bevindt. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien de situatie verandert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 10 december 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 19 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 december 2024.
Ter zitting van 3 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer mr. B. el Ouath, advocaat van verzoekster;
  • de heer M. el Joghrafi, werkzaam bij JM Bewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij Woonstichting De Zes Kernen, gevestigd te Abbenbroek (hierna: verweerster);
  • de heer [persoon C] , werkzaam bij Wouters Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s, namens verweerster.
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting medegedeeld dat zij zich ziek heeft gemeld.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft een moeilijke financiële achtergrond en wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft daarom hulp gezocht bij ILM advocaten en bij JM bewind B.V. Verzoekster ontvangt inkomsten uit een PW-uitkering. Met die inkomsten heeft zij voldoende inkomen om de lopende huurtermijnen te voldoen. Dit komt ook naar voren uit het budgetplan. De lopende huur wordt bovendien met behulp van de beschermingsbewindvoerder voldaan. Daarnaast is aan de verhuurder een betalingsregeling voorgesteld, om zodoende ook in te lopen op de huurachterstand. De advocaat van verzoekster heeft verder ter zitting aangevoerd dat het in de eerste zes maanden – tijdens de eerder verleende voorlopige voorziening – niet haalbaar was om tot een schuldregeling te komen. Enerzijds vanwege een probleem met het inkomen van verzoekster en anderzijds omdat verzoekster niet altijd evengoed meewerkt. Bovendien lijkt er sprake te zijn van veel drukte bij de gemeente. De beschermingsbewindvoerder heeft daarbij aangegeven dat hij nog op een reactie van een aantal schuldeisers wacht. Desgevraagd heeft hij verklaard dat verzoekster nog niet is aangemeld voor schuldhulpverlening, omdat de situatie nog niet stabiel genoeg is. Aanmelding heeft alleen zin als de schuldeisers goed in beeld zijn gebracht en als sprake is van een stabiele situatie. In dit geval duurt dat wat langer.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld. Verweerster kreeg pas te horen dat het schuldhulpverleningstraject werd opgestart, nadat de termijn van de eerste voorlopige voorziening was verstreken. In de tussenliggende periode is er, voor zover bij verweerster bekend, niets gebeurd. De huur werd in die periode weliswaar betaald, maar dit gebeurde op de maand november na steeds te laat. Het door verzoekster gedane aanbod staat bovendien niet in verhouding tot de openstaande vordering van verweerster. Verder werkt verzoekster aangedragen oplossingen vaak tegen. Verweerster heeft er daarom geen vertrouwen in dat verzoekster tot een oplossing van haar schuldenproblematiek wil en zal komen.

4.De beoordeling

Vast is komen te staan dat verzoekster op 14 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw, een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw heeft ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad (‘moratorium’). Bij vonnis van 7 maart 2024 is door de rechtbank Rotterdam bepaald dat de tenuitvoerlegging van het op
20 december 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ) voor de duur van zes maanden wordt opgeschort. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 7 maart 2024 door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft nu opnieuw verzocht een moratorium toe te wijzen voor de duur van zes maanden. Artikel 287b lid 5 Fw bepaalt echter dat de desbetreffende voorlopige voorziening wordt uitgesproken voor de duur van maximaal zes maanden. Door het eerder afgekondigde moratorium is deze periode per 15 augustus 2024 verstreken. De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een moratorium voor meer dan zes maanden uit te spreken.
Gezien het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek moratorium af.
De rechtbank stelt ook vast dat verzoekster nog niet is aangemeld voor schuldhulpverlening. Het minnelijk traject bevindt zich nog in de begin fase en zal naar verwachting niet op korte termijn zijn afgerond. Verzoekster zal gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.