ECLI:NL:RBROT:2024:13160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
ROT 24/11077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw woning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die woont achter de woning waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is het niet eens met de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland heeft verleend voor het vervangen van het dak en het verhogen van de nok van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel het besluit gebreken vertoont, deze gebreken in bezwaar kunnen worden hersteld. De vergunninghouder bouwt voor eigen rekening en risico, en de gevolgen van de bouw zijn omkeerbaar. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evidente onrechtmatigheden zijn die de vergunning in bezwaar zouden kunnen doen vervallen. De belangen van verzoeker, waaronder vermindering van lichtinval en privacy, worden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om het besluit te schorsen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, wat betekent dat de vergunninghouder kan doorgaan met de werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11077

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Huisman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, het college

(gemachtigde: [naam 1]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 2]uit [plaatsnaam] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het vervangen van het dak en het verhogen van de nok (dakopbouw) van de woning aan [adres 1].
1.1.
Met het besluit van 9 oktober 2024 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de omgevingsplanactiviteit. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
3. Vergunninghouder heeft op 15 augustus 2024 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet).
3.1.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het Omgevingsplan gemeente Berkel en Rodenrijs. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. [1] Op het perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Centrum Berkel en Rodenrijs” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Berkel en Rodenrijs. Het perceel heeft de enkelbestemming “Gemengd” (artikel 7). Verder kent het perceel een bouwvlak en binnen dat bouwvlak geldt een maximum bouwhoogte van 5 meter. De bestaande woning is 7.20 meter hoog. Dit blijkt uit tekeningen behorende bij een bouwvergunning van 13 juni 1988.
3.2.
Verzoeker woont aan [adres 2] en is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
4.1.
Op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, wordt een omgevingsplanactiviteit als volgt gedefinieerd: activiteit, inhoudende:
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
4.2.
Op grond van artikel 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteiten leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Dit is de zogenoemde binnenplanse omgevingsplanactiviteit.
Op grond van het tweede lid wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
4.3.
Het college heeft met het besluit van 9 oktober 2024 vergunning verleend voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit, omdat het bouwplan niet voldoet aan artikel 7.2.2, onder b, van de planregels. De maximaal toegestane bouwhoogte van 5 meter wordt namelijk overschreden, omdat de dakopbouw een hoogte heeft van 11 meter.
Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het volgende stedenbouwkundig advies van het omgevingsberaad:
“Stedenbouw adviseert positief. Het voorgestelde volume ligt in de tweede lijn van de
Vogelaarstraat. De Vogelaarstraat wordt gekenmerkt door lagere / kleinschalige bebouwing van max. 9 meter hoog.
De aangevraagde woning is niet vanuit de Vogelaarstraat te zien. Hierdoor heeft het volume van de woning geen negatieve invloed op straatbeeld en openbare ruimte.
De maximale nokhoogte van 11 meter komt voor bij de nabijgelegen percelen en bij de bebouwing in de Imkerstraat.
Verder levert het volume geen onacceptabele hinder bij de nabijgelegen percelen op.”
4.4.
Het college heeft in het besluit erop gewezen dat vergunninghouder nog niet kan beginnen met bouwen, omdat de vergunning voor de (technische) bouwactiviteit ontbreekt. Vergunninghouder heeft daarna op 9 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor de (technische) bouwactiviteit. Het college heeft deze vergunning verleend met het besluit van 20 november 2024.
4.5.
Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning van 9 oktober 2024. Dit betreft dus de omgevingsplanactiviteit. Hangende dit bezwaar heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Voor zover verzoeker de technische bouwactiviteit aan de orde stelt kan dat geen rol spelen in de beoordeling van het verzoek, omdat daar connexiteit voor ontbreekt (artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Belangen en standpunten
5. De belangen en standpunt van verzoeker, het college en vergunninghouder zijn als volgt.
Standpunt verzoeker
5.1.
Verzoeker heeft als belang het voorkomen dat er verder kan worden gegaan met de sloop- en bouwwerkzaamheden voordat op zijn bezwaar is beslist. Anders zijn de werkzaamheden al voltooid, terwijl nog niet duidelijk is of de vergunning stand kan houden. De bouw is onomkeerbaar, aldus verzoeker. Verzoeker stelt dat de vergunning in bezwaar geen stand houdt, omdat er niet is geparticipeerd, terwijl dit op grond van het participatiebeleid van de gemeente verplicht is. Vergunninghouder heeft op de aanvraag aangegeven dat er is geparticipeerd, maar uit verklaringen van omwonenden blijkt dat dit niet klopt. Verder is de dakhelling meer dan de toegestane 45 graden. Uit een bouwkundig advies van 17 december 2024 blijkt dat de helling 48 graden is. Hiervoor is geen vergunning verleend. Daarnaast is onduidelijk vanaf welk punt de hoogte van het bouwwerk dient te worden gemeten. Volgens verzoeker is in feite een afwijking verleend voor een hogere woning dan 11 meter en heeft het college deze afwijking onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker stelt dat de hoogte van de woning en de helling van het dak leiden tot vermindering van lichtinval op zijn perceel en op de zonnepanelen die op het dak van het bouwwerk achter de woning van vergunninghouder zijn gelegen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de opbrengst van de panelen en dus financiële gevolgen voor verzoeker. Ook de privacy wordt aangetast, omdat in de kopgevel van de woning ramen worden gerealiseerd die uitkijken op de tuin en het gastenverblijf in het bijgebouw van verzoeker. Verzoeker voert verder aan dat de overstek van de dakopbouw een privaatrechtelijke belemmering vormt. Dit alles heeft een negatief effect op de waarde van de woning van verzoeker. Tot slot voert verzoeker als belang aan dat de steigers die voor de bouwwerkzaamheden gebruikt worden leiden tot inbraakgevoeligheid, omdat in zijn woning en bijgebouwen kostbaarheden aanwezig zijn, zoals een collectie oldtimers. Verzoeker verzoekt de rechtbank dan ook om het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar en om als maatregel te treffen dat vergunninghouder gedurende die tijd de steigers moet verwijderen.
Standpunt college
5.2.
Het college stelt dat de situatie wel onomkeerbaar is. De werkzaamheden kunnen ongedaan gemaakt worden of er kan een ander plan worden gelegaliseerd. Vergunninghouder is erop gewezen dat hij bouwt op eigen rekening en risico. Om die reden is het verzoek dan ook niet spoedeisend. Het college stelt zich verder op het standpunt dat er geen beletselen zijn die ertoe leiden dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet in stand kan blijven.
Afweging
6. De voorzieningenrechter ziet gelet op wat is aangevoerd geen aanleiding om het besluit te schorsen. Er is ook geen reden om als maatregel te treffen dat vergunninghouder de steigers moet weghalen. Dit betekent dat vergunninghouder niet hoeft te stoppen met de werkzaamheden. Daarbij staat voorop dat vergunninghouder bouwt voor eigen rekening en risico. De gevolgen zijn, anders dan verzoeker stelt, omkeerbaar. Verder ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen evidente onrechtmatigheden die ertoe leiden dat de vergunning in bezwaar geen stand kan houden.
Evidente onrechtmatigheden?
6.1.
Verzoeker stelt dat vergunninghouder onvoldoende heeft geparticipeerd. Onder de Omgevingswet dient bij de aanvraag te worden aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken. [2] De aanvrager is niet verplicht om dergelijke derde-belanghebbenden en overige geïnteresseerden bij de voorbereiding van de aanvraag te betrekken, maar is wel verplicht om aan te geven of zij al dan niet betrokken zijn.
Als deze partijen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Vergunninghouder heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat hij aan participatie heeft gedaan. Vergunninghouder heeft op zitting toegelicht dat er bij dat vinkje een blok stond waarin hij heeft toegelicht dat hij (informeel) een rondje heeft gemaakt met een aantal buren. Het college heeft geen aanleiding gezien om aanvullende stukken op te vragen en dus artikel 4:5 van de Awb toe te passen. Op zitting heeft het college toegelicht dat op basis van het participatiebeleid “Bindend adviesrecht en verplichte participatie” van de gemeente Lansingerland voor het bouwplan geen participatieplicht geldt, zoals bedoeld in artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet. Participatie is in dat geval vormvrij. De voorzieningenrechter ziet naar aanleiding hiervan geen aanleiding om het besluit te schorsen.
6.2.
De onduidelijkheden over de wijze van meten van de bouwhoogte en over de hoek van de dakhelling (niet 45 graden maar 47 of 48 graden), kunnen hersteld worden in bezwaar, zodat het besluit in stand kan blijven. Op zitting heeft het college aangegeven dat voor de hellingshoek afgeweken kan worden met artikel 28.1, onder d, van de planregels, omdat de afwijking onder de 10% blijft. De vraag of het college de hoogte van de woning op een juiste wijze heeft gemeten, omdat op grond van artikel 1.78 van de planregels geldt dat voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst, moet worden uitgegaan van de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het aansluitende afgewerkte terrein, dient in bezwaar nader te worden onderzocht.
De voorzieningenrechter ziet op de luchtfoto bij de door het college ingediende stedenbouwkundige reactie van 18 december 2024 geen wezenlijke hoogteverschillen op grond waarvan bij voorbaat gezegd kan worden dat niet van de juiste hoogte van het perceel is uitgegaan. In het stedenbouwkundig advies is verder aangegeven dat is gekeken naar de hoogte van de woningen in de omgeving van het perceel, zowel naar bestaande situaties als naar wat maximaal is toegestaan. Op zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat dit een woningblok is aan de overkant van de straat. Dit woningblok wordt ten opzichte van de woning van vergunninghouder echter nog onderbroken door een blok waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 meter geldt. De voorzieningenrechter merkt op dat voor de woning van verzoeker, gelegen aan de kant van vergunninghouder, ook 11 meter geldt. De voorzieningenrechter kan de motivering van stedenbouw van 18 december 2024 volgen.
6.3.
In het besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd waarom het volume geen onacceptabele hinder oplevert voor nabijgelegen percelen. Dit is een motiveringsgebrek dat echter in bezwaar kan worden hersteld. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan lichtinval, de privacy en de gestelde privaatrechtelijke belemmeringen. Met betrekking tot de lichtinval kan met een bezonningsonderzoek worden aangetoond of het woon- en leefklimaat van verzoeker inderdaad niet onevenredig wordt aangetast. Hoewel dit onderzoek er nog niet is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te schorsen, omdat bezonning één van de vele onderdelen is die deel uitmaakt van de belangenafweging of in dit geval sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent dat, ook indien er sprake is van vermindering van licht, dit, gelet op de te maken belangenafweging, niet per se van doorslaggevende betekenis hoeft te zijn. Het college dient deze belangenafweging in bezwaar nog te maken. Voor zover verzoeker stelt dat met de ramen aan de achterkant van de woning kan worden uitgekeken op zijn tuin en het gastenverblijf in een bijgebouw, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van het college dat er geen nieuwe raamopeningen in de gevel van de eerste verdieping worden aangebracht, maar dat de bestaande ramen worden vernieuwd. Dat de raamopeningen met het bouwplan mogelijk iets groter worden, doet daar verder niet aan af. Tot slot ziet de voorzieningenrechter in het betoog dat de overstek van de dakopbouw boven het perceel van verzoeker wordt gebouwd geen evidente privaatrechtelijke belemmering, nu deze overstek niet wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie. De voorzieningenrechter ziet op dit punt geen beletsel voor de omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat vergunninghouder niet hoeft te stoppen met bouwen. Verzoeker krijgt dan ook geen gelijk. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2025.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 16.55, zesde lid, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 7.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling.