ECLI:NL:RBROT:2024:13128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/10/680680 / HA ZA 24-514incident
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende informatieverplichting van erfgenaam in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 4 december 2024 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres, [persoon A], heeft in haar hoedanigheid als legitimaris aanspraak gemaakt op informatie en gegevens van de gedaagde, [persoon B], die als enig erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van hun overleden moeder, [naam erflaatster], optreedt. De eiseres stelt dat zij onvoldoende informatie heeft om de legitimaire massa en haar legitieme portie vast te stellen, en vordert dat de gedaagde haar de benodigde bescheiden verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde inderdaad nog een aantal bescheiden moet overleggen, waaronder een verifieerbaar overzicht van de bezittingen en schulden van de erflaatster, en heeft de gedaagde veroordeeld om deze stukken binnen een maand na het vonnis te verstrekken. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, aangezien zij familie zijn. De hoofdzaak zal op 5 februari 2025 verder worden behandeld, waarbij de eiseres haar vordering nader mag onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680680 / HA ZA 24-514
Vonnis in incident (ex artikel 4:78 BW) van 4 december 2024
in de zaak van
[persoon A], in haar hoedanigheid van legitimaris,
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,
tegen
[persoon B], in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam/vereffenaar,
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. G.J. Van den Adel te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd, omdat hun de achternamen niet onderscheidend zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 4:78 BW, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident, met producties;
  • de antwoordakte in incident van [persoon A] , met productie;
  • de antwoordakte in incident van [persoon B] , met producties.

2.De beoordeling in het incident

Wat is er gebeurd?

2.1.
Op 27 januari 2024 is in Dordrecht overleden mevrouw [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster was de moeder van [persoon A] en [persoon B] . Erflaatster heeft in haar testament [persoon B] tot haar enige erfgenaam benoemd en [persoon A] expliciet onterfd. [persoon B] heeft de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard, zodat de nalatenschap door [persoon B] moet worden vereffend.
2.2.
[persoon A] heeft bij [persoon B] aanspraak gemaakt op haar legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster. De vorderingen in de hoofdzaak komen erop neer dat [persoon B] veroordeeld wordt om bescheiden en inlichtingen te verstrekken en dat bij wijze van een verklaring voor recht de omvang van de legitimaire massa en de legitieme portie van [persoon A] wordt vastgesteld. Ook vordert [persoon A] in de hoofdzaak dat [persoon B] wordt veroordeeld om aan [persoon A] wegens buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 925,- te betalen, met rente, dat [persoon B] wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Het geschil in het incident
2.3.
[persoon A] stelt dat zij over onvoldoende informatie en gegevens beschikt om de legitimaire massa en de legitieme portie vast te stellen. Zij heeft daarom op grond van artikel 4:78 lid 1 BW bij [persoon B] aanspraak gemaakt op informatie en gegevens, maar [persoon B] blijft volgens [persoon A] in gebreke om alle verzochte informatie en gegevens te verstrekken. [persoon A] vordert daarom bij incident dat [persoon B] , op straffe van een dwangsom, wordt veroordeeld om binnen een maand na het vonnis aan haar te verstrekken:
1. een verifieerbaar overzicht van alle bezittingen en schulden van erflaatster op
het moment van haar overlijden, voor zover het schulden als bedoeld in art. 4:7
lid 1 onder a en b en onder f BW betreft;
2) alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven bij
het overzicht onder 1, inclusief een waardering van alle bezittingen:
a) het eigendomsbewijs (of een kopie daarvan) van de woning van erflaatster, een kopie van de WOZ-beschikking van de gemeente alsmede een taxatierapport van de waarde in het economisch verkeer van de woning ten tijde van overlijden van erflaatster;
b) de eigendomsbewijzen en geschatte leegwaarde van eventuele andere onroerende zaken (die niet als woning worden gebruikt). Het gaat voor deze onroerende zaken om de ‘waarde in het economisch verkeer’. Indien aanwezig graag een kopie van een recent taxatierapport.
c) een opgave van eventuele voertuigen/vervoersmiddelen met bouwjaar, kenteken en de (geschatte) waarde. Te denken valt aan een auto, caravan of eventuele vaartuigen;
d) een geschatte waarde-opgave van alle andere goederen, zoals inboedelgoederen, sieraden, kunst en antiek. Indien er geen antieke meubels etc. aanwezig zijn, kan worden volstaan met een geschatte waarde van de totale inboedel;
e) een overzicht van alle bankrekeningen van erflaatster met een opgave van de saldi per de datum van overlijden. De jaaropgaven en de afschriften van de bankrekeningen of een kopie daarvan vanaf de datum van overlijden tot 31 december 2016;
f) een opgave van de op de datum van overlijden eventueel aanwezige contanten;
g) jaaropgaven van effecten, opties, beleggingsfondsen, lidmaatschapsrechten en/of aandelen in beursgenoteerde bedrijven vanaf de datum van overlijden tot vijf jaar terug. Effecten en dergelijke moeten worden aangegeven naar de slotkoers van de laatste beursdag vóór de dag van overlijden;
h) een opgave van vorderingen en restituties (teruggaven) die na het overlijden zijn ontvangen of nog zijn te ontvangen;
i) een opgave van overige bezittingen van de nalatenschap (zoals ondernemingsvermogen, vermogen in het buitenland, aandelen in nog niet verdeelde nalatenschappen, vergunningen, auteursrechten en andere bezittingen);
j) aangiften en aanslagen IB vanaf de datum van overlijden tot vijf jaar terug.
k) kopie van polis stukken indien er door het overlijden een polis van levens- of ongevallenverzekering of overlijdensrisicoverzekering dan wel uitvaartpolis tot uitkering is gekomen en een kopie van de brief van de uitkeringsinstantie waaruit blijkt welk bedrag is/zal worden uitgekeerd;
l) indien er door het overlijden een periodieke uitkering (zoals een pensioen, lijfrente of anderszins) is vervallen of op een ander is overgegaan, graag een kopie van de brief van de betreffende uitkeringsinstantie waaruit dat blijkt.
Schulden (voor zover het schulden betreft als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a, b en f BW)
m) een opgave van de restant hoofdsom(men) van hypothecaire geldleningen per datum overlijden en de bewijsstukken daarvan;
n) een opgave van (eventuele) andere schulden per datum van overlijden, zoals bijvoorbeeld geldleningen (zoals persoonlijke leningen), huishoudelijke schulden, schulderkenningen op papier en dergelijke;
o) een opgave dan wel schatting van de eventueel nog te betalen inkomstenbelasting, voor zover betrekking hebbende op de periode vóór de overlijdensdatum;
p) een overzicht van de nota's betreffende de begrafenis of crematie. Graag een kopie van de betreffende nota's meesturen;
Giften
q) een opgave van de schenkingen die erflaatster heeft gedaan;
r) een opgave of erflaatster tijdens haar leven een woning heeft verkocht of overgedragen of geschonken heeft aan de erfgenamen/derden;
s) een opgave of erflaatster tijdens haar leven andere vermogensbestanddelen heeft verkocht (overgedragen) of geschonken heeft aan de erfgenamen/derden.
Ook vordert [persoon A] dat [persoon B] wordt veroordeeld in de proceskosten en dat het vonnis in incident uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.4.
[persoon B] voert verweer tegen de incidentele vordering. Hieronder wordt hierop ingegaan.
De beoordeling in het incident
2.5.
[persoon B] heeft bij zijn conclusie van antwoord en bij zijn antwoordakte in incident diverse bescheiden overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat [persoon B] nog een aantal bescheiden aan [persoon A] moet verstrekken. Hieronder wordt toegelicht hoe tot dat oordeel is gekomen en wat [persoon B] nog moet verstrekken
Toetsingskader
2.6.
Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW kan een legitimaris die niet erfgenaam is – zoals [persoon A] – tegenover de erfgenamen en de met beheer van de nalatenschap belaste executeurs – [persoon B] in dit geval – aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. Deze informatieverplichting moet ruim worden uitgelegd, met de enkele beperking dat de gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Op grond van artikel 4:65 BW wordt de legitieme berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder i BW zijn ontstaan. Met de waarde van de goederen van de nalatenschap wordt bedoeld de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden (artikel 4:65 BW in samenhang met artikel 4:6 BW).
Verifieerbaar overzicht bezittingen en schulden
2.7.
[persoon B] heeft in zijn conclusie van antwoord het hieronder weergegeven overzicht van alle bezittingen en schulden van erflaatster op het moment van haar overlijden gegeven:
Activa
Betaalrekening € 2.758,73
Spaarrekening € 53.075,28
Roerende zaken € 330,-
Contanten € 220,-
Verkoop goederen huurwoning € 1.000,-
Totaal € 57.384,01
Passiva
Uitvaartkosten € 8.224,27
Notariskosten € 588,33
Het zuiver saldo van de nalatenschap bedraagt thans € 48.571,41.
[persoon B] heeft tevens diverse bescheiden overgelegd ter onderbouwing hiervan. Ook heeft hij de bankafschriften van de betaal- en spaarrekening van erflaatster overgelegd van 2017 tot en met de datum van overlijden van erflaatster. Volgens [persoon A] heeft [persoon B] hiermee nog niet volledig voldaan aan haar vordering, omdat verifieerbare bescheiden van de boedelbeschrijving ontbreken en niet alle onder 2) door haar gevraagde documenten zijn overgelegd. Hierna wordt alleen ingegaan op de bescheiden die volgens de antwoordakte in incident van [persoon A] nog ontbreken.
Banksaldi ten tijde overlijden (1 en 2e)
2.8.
Volgens [persoon A] heeft [persoon B] geen onderbouwende stukken overgelegd van de door hem hiervoor weergegeven gestelde banksaldi. De rechtbank kan [persoon A] hierin echter niet volgen, want [persoon B] heeft afschriften van de ING Bank overgelegd bij zijn productie 2 en eveneens (opnieuw) als productie 11 waaruit het saldo van de bank- en spaarrekeningen op de overlijdensdatum volgt. [persoon A] onderbouwt niet waarom deze afschriften, eventueel in samenhang bezien met de bankafschriften van productie 4, onvoldoende zijn. Zij onderbouwt ook niet waarop zij haar stelling baseert dat [persoon B] het afschrift van de spaarrekening heeft afgeplakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat [persoon B] voldoende stukken heeft overgelegd om de banksaldi ten tijde van het overlijden van erflaatster te onderbouwen.
Jaaropgaven en bankafschriften (1 en 2e)
2.9.
[persoon A] stelt ook dat [persoon B] geen jaaropgaven en bankafschriften heeft overgelegd van 31 december 2016 tot aan 27 januari 2024. De (genummerde) bankafschriften heeft [persoon B] echter wel overgelegd als productie 4, zodat de rechtbank dit standpunt van [persoon A] ook niet kan volgen. Wat de jaaropgaven betreft stelt [persoon B] dat hij deze niet heeft. Omdat [persoon A] niet heeft toegelicht waarom zij deze nodig heeft en omdat [persoon A] bovendien de jaarlijkse banksaldi uit de door [persoon B] verstrekte belastingaangiften kan afleiden, ziet de rechtbank geen reden om [persoon B] op te dragen nog jaaropgaven aan [persoon A] te verstrekken.
Roerende zaken (1 en 2d)
2.10.
[persoon B] heeft een inventarisatielijst overgelegd van de roerende zaken van erflaatster. Hierop staat dat [persoon B] drie goederen heeft verkocht voor in totaal € 330,-, namelijk een laden kastje, een hangklok en een trouwring. [persoon A] stelt dat bewijs van deze verkopen ontbreekt. Volgens [persoon B] is de opbrengst van de verkoop gestort op de ervenrekening, zodat [persoon A] dit had kunnen nakijken op de bankafschriften. [persoon B] heeft voorts ter onderbouwing van de waarde producties 12, 13 en 14 overgelegd. Hieruit volgt dat [persoon B] de waarde van de kast en de klok heeft laten bepalen door Jan Rijsdijk Antiek, alsmede door eigen onderzoek via internet. De trouwring is getaxeerd door Juwelier Stoopman in Zwijndrecht. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop van [persoon B] niet gevergd kan worden dat hij nog meer documenten van de verkoop of waarde van deze roerende zaken overlegt.
2.11.
Wat de andere roerende zaken op de inventarisatielijst betreft stelt [persoon A] dat een taxatie van deze goederen ontbreekt en meerdere goederen toch wel enige waarde hebben. [persoon B] stelt echter dat dit niet het geval is en hij heeft foto’s van deze goederen overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat [persoon B] hiermee voldoende heeft onderbouwd dat de andere roerende zaken op de inventarisatielijst geen (significante) waarde hebben. Bij dit oordeel weegt mee dat de waarde van de inboedel in een nalatenschap vaak wordt gewaardeerd op nihil, omdat de inboedel moet worden gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer en een opkoper in de regel slechts bereid zal zijn om zeer weinig hiervoor te betalen, terwijl de kosten van het ophalen vaak hoger zijn dan de opbrengst. [persoon A] heeft onvoldoende onderbouwd dat er in de nalatenschap van erflaatster sprake is van een bijzondere inboedel waardoor dit uitgangspunt niet opgaat.
2.12.
[persoon A] stelt ook dat een aantal goederen ontbreekt op de inventarisatielijst, zoals een verzameling kristal (waaronder Swarovski jaarstukken), een verzameling postzegelboeken en een verzameling munten. Ook ontbreken volgens [persoon A] de wasmachine, wasdroger en strijkbout en andere dagelijkse gebruiksgoederen.
Volgens [persoon B] zijn de verzamelingen waarover [persoon A] het heeft niet aangetroffen in de woning na het overlijden van erflaatster, is de wasmachine verkocht aan de nieuwe bewoonster van de huurwoning van erflaatster, had erflaatster geen wasdroger en was de strijkbout ongeveer vijftien jaar oud en vertegenwoordigde daarom geen waarde. De andere dagelijkse gebruiksgoederen vertegenwoordigen volgens [persoon B] evenmin waarde.
De rechtbank ziet gelet op de toelichting van [persoon B] geen reden om hem te veroordelen meer documenten te verstrekken. [persoon B] stelt immers dat de verzamelingen waarover [persoon A] het heeft zich niet in de nalatenschap bevinden en [persoon A] heeft niet onderbouwd dat dit onjuist is. Daar komt bij dat [persoon A] sinds 2017 niet meer bij erflaatster over de vloer kwam. De rechtbank kan [persoon B] niet veroordelen om verzamelingen te laten taxeren die zich volgens [persoon B] niet in de inboedel bevinden. Wat de andere goederen betreft die volgens [persoon A] ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat gelet op het uitgangspunt dat inboedelgoederen vaak op nihil gewaardeerd worden, de rechtbank geen aanleiding ziet om [persoon B] te veroordelen hier nadere documenten van te overleggen.
Uitvaartkosten (1 en 2p)
2.13.
[persoon B] heeft als productie 2 en nogmaals als productie 17 twee facturen over de uitvaartkosten overgelegd. Deze twee facturen tellen samen op tot het door [persoon B] opgenomen bedrag aan uitvaartkosten van € 8.224,27, zodat de rechtbank geen reden ziet om [persoon B] te veroordelen nog meer documenten hiervan te verstrekken.
Auto (1 en 2c)
2.14.
[persoon A] stelt dat de boedelbeschrijving van [persoon B] niet compleet is, omdat hij hierin de auto van erflaatster niet heeft opgenomen. Volgens [persoon B] is de auto van erflaatster op 25 januari 2024, twee dagen voor het overlijden van erflaatster, overgedragen aan mevrouw [persoon C] (de partner van [persoon B] ) en heeft zij hier € 600,- voor betaald, wat terug is te zien op de bankafschriften van erflaatster. Gelet op de stelling van [persoon B] dat de auto zeer kort voor het overlijden van erflaatster is verkocht, is de rechtbank met [persoon A] van oordeel dat het onvoldoende duidelijk is of deze verkoop daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de auto niet meer tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Het ligt daarom op de weg van [persoon B] om nader te onderbouwen dat de auto voor het overlijden van erflaatster is verkocht, bijvoorbeeld door het overleggen van een bewijs van overschrijving van de auto. De rechtbank zal daarom [persoon B] veroordelen om nadere (onderbouwende) stukken over te leggen van de verkoop van de auto van erflaatster (een Peugeot 407 uit 2004).
Opgave van vorderingen en restituties (teruggaven) na overlijden (1 en 2h)
2.15.
[persoon A] heeft gevraagd om een opgave van de vorderingen van erflaatster en de restituties/teruggaven die na overlijden zijn ontvangen of nog zijn te ontvangen. Een opgave van de restituties/teruggaven heeft [persoon B] als productie 5 overgelegd.
2.16.
[persoon A] stelt dat [persoon B] ten onrechte geen overzicht van de vorderingen heeft overgelegd, terwijl uit de bankafschriften en aangiften IB wel volgt dat er een aantal vorderingen zijn. [persoon B] stelt in reactie hierop dat er geen vorderingen van erflaatster (meer) zijn en hij is vervolgens in zijn antwoordakte ingegaan op de door [persoon A] gestelde vorderingen en heeft diverse stukken ter onderbouwing daarvan overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende is en dat er dus geen reden is om [persoon B] te veroordelen nadere stukken van de vorderingen te verstrekken. Als [persoon A] van mening is dat de nalatenschap van erflaatster nog wel vorderingen bevat, dan ligt het op haar weg om dat te onderbouwen bij haar toelichting van de berekening van de legitimaire massa en legitieme portie.
2.17.
Voor zover [persoon A] stelt dat [persoon B] de aangiftes en aanslagen IB van de jaren 2016 en 2017 nog moet overleggen, is de rechtbank van oordeel dat [persoon A] hier niet om verzocht heeft en ook onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij die nodig heeft voor de berekening van haar legitieme portie.
Aangiften en aanslagen IB (2j)
2.18.
Volgens [persoon A] heeft [persoon B] niet voldaan aan haar verzoek om de aangiften en aanslagen IB vanaf de datum van overlijden tot vijf jaar terug te voldoen, omdat van de aangiften 2024, 2023, 2021, 2020 en 2019 diverse pagina’s ontbreken, zodat zij verzoekt om [persoon B] te veroordelen de volledige aangiften te overleggen. Ook ontbreken volgens [persoon A] de aanslagen IB vanaf de datum van overlijden tot vijf jaar terug. [persoon B] betwist dat de aangiften niet compleet zijn en heeft bij zijn laatste akte nog een keer de bovengenoemde aangiften verstrekt, op het jaar 2024 na, die nog niet beschikbaar is volgens [persoon B] .
2.19.
De rechtbank kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, [persoon A] niet volgen in haar standpunt dat de door [persoon B] overgelegde aangiften niet compleet zijn en ziet daarom geen reden om [persoon B] te veroordelen deze stukken aan [persoon A] te verstrekken. Omdat de aangifte van 2024 nog niet beschikbaar is volgens [persoon B] , kan de rechtbank [persoon B] evenmin veroordelen om deze aan [persoon A] te verstrekken. De rechtbank gaat er overigens wel vanuit dat [persoon B] de aangifte IB 2024 aan [persoon A] zal verstrekken zodra hij de beschikking daarover heeft.
2.20.
De rechtbank ziet wel aanleiding om [persoon B] te veroordelen om de aanslagen IB over de jaren 2019 tot en met 2023 te verstrekken aan [persoon A] . Deze heeft [persoon B] namelijk niet overgelegd en in zijn antwoordakte heeft hij ook niet toegelicht waarom hij dat niet gedaan heeft. Deze stukken zijn wel van belang voor de berekening van de legitimaire massa en legitieme portie.
Levensverzekeringen (2k)
2.21.
De rechtbank is met [persoon B] van oordeel dat [persoon A] onvoldoende heeft onderbouwd dat [persoon B] niet alle stukken heeft verstrekt met betrekking tot de levensverzekeringen van erflaatster. [persoon A] wijst op de uitbetaling van € 2.701,- door A.S.R., maar deze betaling ziet volgens [persoon B] op de waarborgsom van de woning die erflaatster huurde en ziet dus niet op een levensverzekeringspolis. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om [persoon B] te veroordelen ten aanzien van de levensverzekeringen van erflaatster nadere stukken te overleggen.
Inkomstenbelasting 2024 (2o)
2.22.
Volgens [persoon A] heeft [persoon B] geen opgave dan wel schatting verstrekt van de eventueel nog te betalen inkomstenbelasting 2024, voor zover betrekking hebbende op de periode vóór de overlijdensdatum. In reactie hierop stelt [persoon B] dat de boekhouder bezig is/was met het invullen van het F-formulier (2024) en dat hij hier nog geen bericht van heeft ontvangen. Volgens [persoon B] is het nog onbekend hoeveel inkomstenbelasting betaald dient te worden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er geen reden is om [persoon B] te veroordelen iets te verstrekken wat hij nog niet heeft. Hiervoor is al overwogen dat de rechtbank ervan uitgaat dat [persoon B] de aangifte IB voor het jaar 2024 aan [persoon A] zal verstrekken zodra hij deze heeft ontvangen. Hierop zal het bedrag te vinden zijn wat de nalatenschap van erflaatster nog aan inkomstenbelasting verschuldigd is, dan wel zal ontvangen.
Giften (2q)
2.23.
[persoon A] wil een opgave van schenkingen die erflaatster heeft gedaan. [persoon B] heeft vervolgens in zijn conclusie van antwoord in incident (onder q.) een overzicht van de schenkingen van erflaatster verstrekt. Volgens [persoon A] heeft [persoon B] hiermee echter geen volledige opgave verschaft van de schenkingen die erflaatster heeft gedaan en heeft [persoon B] geen bewijsstukken overgelegd van de schenkingen, die hij stelt dat erflaatster gedaan heeft.
2.24.
Wat de bewijsstukken betreft ziet de rechtbank geen reden om [persoon B] te veroordelen meer bewijsstukken over te leggen. De rechtbank begrijpt dat [persoon A] graag de bankafschriften wil ontvangen van 2015 en 2016, omdat volgens [persoon B] de schenkingen uit de bankafschriften volgen. [persoon B] heeft vervolgens bij zijn antwoordakte bankafschriften (productie 28) overgelegd met daarop de schenkingen die erflaatster volgens hem aan [persoon A] heeft gedaan in 2015 en 2016. Gelet hierop is er geen reden (meer) om [persoon B] te veroordelen bewijsstukken van de schenkingen aan [persoon A] te overleggen. Wat betreft de schenkingen die erflaatster in 2015 en 2016 aan [persoon B] heeft gedaan, heeft [persoon B] geen bewijs (bankafschriften) daarvan overgelegd. [persoon A] betwist deze schenkingen echter niet, zodat [persoon A] naar het oordeel van de rechtbank geen belang erbij heeft om de bankafschriften ter onderbouwing van deze schenkingen te ontvangen.
2.25.
Wat het verstrekken van een volledige opgave van de schenkingen betreft overweegt de rechtbank als volgt. [persoon B] heeft in zijn antwoordakte gemotiveerd betwist dat de door [persoon A] in haar antwoordakte gestelde schenkingen zijn te kwalificeren als schenkingen. Gelet op deze betwisting heeft het geen zin om [persoon B] te veroordelen een nieuwe (volledige) opgave van de schenkingen te verstrekken, omdat [persoon B] dan bij zijn oude overzicht zal blijven. Dit incident leent zich er niet voor om te beoordelen of de door [persoon A] gestelde schenkingen door [persoon B] ten onrechte niet zijn opgenomen in zijn overzicht. Dat is iets wat in de hoofdzaak beoordeeld moet worden. Dit incident gaat erover of [persoon B] nog meer stukken moet verstrekken en dat hoeft hij dus niet.
Conclusie in het incident
2.26.
Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt [persoon B] veroordeeld om binnen één maand na de datum van dit vonnis aan [persoon A] te verstrekken nadere stukken van de verkoop van de auto van erflaatster en de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2019 tot en met 2023. Omdat [persoon B] in deze procedure telkens zijn bereidheid heeft getoond om de door [persoon A] verzochte stukken te verstrekken, ziet de rechtbank geen reden om hieraan een dwangsom te verbinden. In de hoofdzaak kunnen eventueel gevolgen aan het niet zonder gegronde reden verstrekken van die stukken worden verbonden.
Proceskosten in het incident
2.27.
De rechtbank compenseert de proceskosten in dit incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Partijen zijn immers zus en broer (artikel 237 lid 1 Rv).
Vervolg in de hoofdzaak
2.28.
De rechtbank stelt [persoon A] in de gelegenheid om, nadat [persoon B] de hiervoor vermelde stukken aan haar heeft verstrekt, bij akte haar vordering in de hoofdzaak nader toe te lichten. [persoon A] dient in deze akte in ieder geval toe te lichten wat volgens haar de omvang van de legitimaire massa en de hoogte van legitieme portie zijn. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rol van 5 februari 2025. [persoon B] mag vervolgens hierop bij antwoordakte reageren. Daarna zal de rechtbank in beginsel een zitting bepalen om de zaak met partijen te bespreken. Partijen worden te zijner tijd in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdagen daarvoor op te geven.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt [persoon B] om binnen één maand na de datum van dit vonnis aan [persoon A] te verstrekken:
  • nadere stukken van de verkoop van de auto van erflaatster (Peugeot 407 uit 2004) als bedoeld onder 2.14 van dit vonnis;
  • de aanslagen inkomstenbelasting van erflaatster van de jaren 2019 tot en met 2023;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat [persoon A] bij akte haar vordering in de hoofdzaak nader mag onderbouwen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van
5 februari 2025;
3.5.
bepaalt dat [persoon B] vervolgens bij antwoordakte hierop mag reageren en dat daarna in beginsel de zaak op zitting met partijen zal worden besproken;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen- Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
3120