ECLI:NL:RBROT:2024:13079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
10/075281-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op celgenoot met TBS en schadevergoeding aan nabestaanden

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het om het leven brengen van zijn celgenoot, met de tenlastelegging van moord en subsidiair doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de enige was die bij het slachtoffer in de cel was en dat het slachtoffer door geweld om het leven is gekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een doorbreking van het causaal verband door eventuele fouten van de Penitentiaire Inrichting (PI) en dat de noodweersituatie niet aannemelijk was. De verdachte werd als geheel ontoerekeningsvatbaar beschouwd en kreeg terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering van de dochter van het slachtoffer, dat niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende informatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, doodslag, heeft begaan, maar sprak hem vrij van moord wegens onvoldoende bewijs van voorbedachte rade. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de nabestaanden, waaronder affectieschade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/075281-23
Datum uitspraak: 24 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. W. Suttorp, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2024.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte van het om het leven brengen van het slachtoffer, [slachtoffer]. Primair is dat als moord ten laste gelegd en subsidiair als doodslag. De tekst van de volledige tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X. van Balen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Standpunt verdediging

De verdachte dient vrijgesproken te worden van zowel moord als doodslag. Er is sprake van een doorbreking van het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. De Penitentiaire Inrichting in Krimpen aan den IJssel (hierna: de PI) heeft onzorgvuldig gehandeld bij de plaatsing van de verdachte en bij het verlenen van zorg. Dit ernstig onzorgvuldig handelen – waar de verdachte geen invloed op had – leidt tot doorbreking van de strafrechtelijke causale keten. Het overlijden van het slachtoffer kan daarom niet aan de verdachte worden toegerekend, hetgeen moet leiden tot vrijspraak.
Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan is in ieder geval onvoldoende bewijs voor de voorbedachte rade. Tot slot dient de verdachte partieel vrijgesproken te worden van het derde gedachtestreepje in de tenlastelegging, voor zover dat ziet op het wurgen met gebruik van een coaxkabel, omdat hier onvoldoende bewijs voor is.

5.Oordeel rechtbank

5.1.
Bewijsmotivering en bespreking verweren
Vast staat dat de verdachte en het slachtoffer celgenoten waren in duocel A201 (hierna: de cel) van de PI. Op 14 maart 2023 rond 16:45 uur zijn beide mannen in goede gezondheid ingesloten voor de nacht. Die nacht is er niemand in of uit de cel gegaan. De volgende ochtend, 15 maart 2023 rond 7:30 uur, is de celdeur geopend door een medewerker van de PI. De verdachte is een aantal keer zijn cel in en uit gegaan, maar niemand anders heeft zijn cel betreden. Omstreeks 7:47 uur wordt het levenloze lichaam van het slachtoffer in de cel ontdekt. Voorafgaand aan dat moment heeft de verdachte een zak met onder meer persoonlijke eigendommen van het slachtoffer en twee delen van een coaxkabel in een vuilcontainer gegooid. Vanwege agressief gedrag van de verdachte is hij uiteindelijk door een zogenaamd IBT-team van de PI met geweld geboeid en naar een isoleercel gebracht. De verdachte vertoonde in de periode erna afwijkend en verward gedrag.
Door geweld om het leven gebracht
Forensisch pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het slachtoffer is overleden door zuurstoftekort. Aan de hand van de letsels kan dit zuurstoftekort worden verklaard door een (samen)drukkende krachtinwerking op de hals, oftewel door verwurging, al dan niet in combinatie met een (af)drukkende krachtinwerking op de neus en mond, oftewel smoren, en inademing van de maaginhoud. Verder zijn er letsels (op het hoofd) vastgesteld die bij leven zijn ontstaan door stomp-botsende bewegingen. Mogelijk is het slachtoffer door deze stompen bewusteloos geraakt, waardoor de maaginhoud makkelijker in de luchtwegen kon komen. Dit kan hebben bijgedragen aan het overlijden. Het gebruik van een (coax)kabel kan niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Verder staat vast dat er geen sprake was van een ziekelijke afwijkingen bij het slachtoffer, die het overlijden kunnen verklaren.
De rechtbank stelt op basis van de conclusies van de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut vast dat het slachtoffer is overleden door een zuurstoftekort dat is ontstaan door het gebruik van geweld tegen het slachtoffer. Nu niet is komen vast te staan welke van de door de deskundige genoemde geweldshandeling(en) heeft of hebben geleid tot het overlijden van het slachtoffer, zal de bewezenverklaring alle mogelijke geweldshandelingen omvatten. Dit geldt dus ook voor het gebruik van een (coax)kabel, nu deze in de weggegooide zak is aangetrofen en (ook) het gebruik daarvan niet uitgesloten kan worden.
De verdachte is de enige die samen met het slachtoffer in de cel is geweest in de periode tussen de insluiting van de verdachte en het slachtoffer op 14 maart 2023 en het aantreffen van het levenloze lichaam van het slachtoffer de volgende dag. Het kan daardoor niet anders dan dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer door middel van geweld om het leven heeft gebracht.
Causaal verband
Vastgesteld is dat het slachtoffer door het gewelddadig handelen van de verdachte is komen te overlijden. De vraag of er fouten zijn gemaakt door de PI met betrekking tot plaatsing van de verdachte in een duocel dan wel het verlenen van zorg aan de verdachte ligt niet ter beoordeling aan de rechtbank voor. Het onderzoeksrapport daarover behoort ook niet tot de processtukken. Maar ook indien door de rechtbank zou kunnen worden vastgesteld dat de PI fouten heeft gemaakt, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot een verbreking van het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Het overlijden van het slachtoffer is een direct gevolg van het gewelddadig handelen van de verdachte. Dit verweer wordt verworpen.
Onvoldoende bewijs voor voorbedachte rade
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten moord, moet worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. In dat geval moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het (te nemen of het genomen) besluit om het slachtoffer te doden. De verdachte moet niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek onvoldoende is gebleken wat er is voorafgegaan aan de dood van het slachtoffer. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier waaruit zou kunnen volgen dat de verdachte (al langere tijd) boos was op het slachtoffer en dat er sprake was van wrijving of enig conflict tussen hen, maar het is onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Bovendien zijn er in het dossier ook aanwijzingen te vinden waaruit lijkt te volgen dat de verdachte en het slachtoffer goed met elkaar konden opschieten en waaruit juist de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de verdachte in een gemoedsopwelling heeft gehandeld.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te stellen dat sprake is geweest van voorbedachte rade. De verdachte zal van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte heeft het slachtoffer in de avond van 14 maart of in de nacht van 14 op 15 maart 2023 gedood door middel van geweld. De verweren ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag worden verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, in de periode van 14 maart 2023 tot en met 15 maart 2023 te Krimpen aan den IJssel, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan/stompen en/of
- door samendrukkend geweld op de neus en/of de mond van die [slachtoffer] toe te passen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, althans te
smoren/verstikken en/of
- de hals/nek/keel van die [slachtoffer] met een coaxkabel vast te pakken en/of in de hals/nek/keel van die [slachtoffer] te knijpen, althans dicht te drukken en/ of (vervolgens) dichtgeknepen, althans dichtgedrukt te houden, althans te wurgen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er mogelijk sprake is geweest van noodweer. Het dossier bevat namelijk aanwijzingen dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer. Er zou wrijving hebben bestaan tussen het slachtoffer en de verdachte en het slachtoffer zou zich bovendien intimiderend hebben gedragen in de richting van de verdachte in de dagen voorafgaand aan het feit. De verdachte heeft verder verklaard dat hij door het slachtoffer is aangevallen en het letsel dat bij de verdachte is waargenomen past daar ook bij.
De verdachte moet ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij gelet op de rapportage van de deskundigen geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
7.2.
Standpunt officier van justitie
Het beroep op noodweer dient te worden verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Wel moet de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, gelet op de rapportage van de deskundigen.
7.3.
Beoordeling
7.3.1.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat op basis van het dossier aannemelijk is geworden dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft verklaard dat er wrijving was tussen hem en het slachtoffer en dat het slachtoffer hem op enig moment heeft geslagen. Hij herinnert zich niet meer wat er na die klap is gebeurd. Het letsel dat de verdachte door de klap van het slachtoffer zou hebben opgelopen, is niet gezien door het team dat de verdachte met geweld heeft geboeid of door getuigen die hem die ochtend voorafgaand aan het boeien nog hebben gezien. Deze enkele verklaring van de verdachte met daarin wat fracties van wat er voorafgaand aan het feit gebeurd zou zijn, vindt ook verder geen steun in het dossier en is op zichzelf ook niet voldoende om een noodweersituatie aan te nemen. Het beroep op noodweer zal dus worden verworpen.
7.3.2.
Toerekeningsvatbaarheid
In het dossier bevindt zich een rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 maart 2024. De verdachte is geobserveerd en er heeft psychologisch, psychiatrisch en milieuonderzoek plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van zowel een gebrekkige ontwikkeling, als van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. De verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en om goed te kunnen functioneren is hij zeer afhankelijk van een externe structuur. De verdachte is verder zeer verslavingsgevoelig en er was sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne, nu weliswaar niet actueel door de gereguleerde omstandigheden van de detentie. Vanaf 2020 zijn er aanwijzingen voor psychotische symptomen. De psychotische ontregelingen leken eerder parallel te lopen met cocaïnegebruik. Het is echter niet waarschijnlijk dat het huidige feit onder invloed van drugs is gepleegd, omdat de verdachte zich in detentie bevond en in die periode geen positieve urinecontroles heeft gehad. In DSM-termen wordt de psychotische stoornis geclassificeerd als ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
De verdachte is dus een ernstig zieke en kwetsbare man die door zijn psychotische stoornis en verslavingsproblematiek zeer ernstig kan ontregelen. Daarbij is hij door zijn onrijpheid niet zelf in staat om die ontregelingen te voorkomen en is hij hiervoor geheel afhankelijk van externe structuur. Op basis van het dossier kan door de onderzoekers vastgesteld worden dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een psychose had en dat deze psychose hem dermate beïnvloedde dat zijn handelen volledig door de psychose werd bepaald. De onderzoekers adviseren de verdachte voor het bewezen feit volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de conclusies uit het rapport het handelen van de verdachte volledig door zijn psychische stoornis werd bepaald en dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
7.4.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Doordat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar. Aan hem kan dus geen straf worden opgelegd.

8.Motivering maatregel

8.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn celgenoot, die op dat moment nog maar 24 jaar oud was. Hoewel de verdachte nauwelijks heeft verklaard over de toedracht van de doodslag, staat vast dat het slachtoffer tijdens de laatste momenten van zijn leven heeft geleden. Hij is op een gewelddadige manier om het leven gebracht en is op een mensonterende wijze aangetroffen in de douche van zijn cel. Een plek waar het slachtoffer zich veilig had moeten voelen. De verdachte heeft het slachtoffer het leven ontnomen en dit is onomkeerbaar. Daarnaast heeft de verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, met name aan zijn moeder en zijn jonge dochtertje. Uit de spreekrechtverklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt het intense verdriet en de enorme impact die het overlijden van haar zoon op haar heeft. Bovendien zal het voor de nabestaanden moeilijk te verkroppen zijn dat er geen antwoord is gekomen op de vraag wat er zich precies heeft afgespeeld in de betreffende duocel en dat er op die vraag waarschijnlijk ook nooit een duidelijk(er) antwoord zal komen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 december 2024 oftewel het strafblad, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere een levensdelict en een poging daartoe. Deze veroordeling lag ten grondslag aan het verblijf van de verdachte in de penitentiaire inrichting.
8.3.2.
Rapportage Pieter Baan Centrum
In het eerdergenoemde rapport van het PBC zijn ook de volgende conclusies getrokken over het gevaar op herhaling van strafbare feiten en is er geadviseerd over beperking van dit gevaar.
Het risico op geweldsdelicten in het algemeen is bij de verdachte verhoogd vanuit de voor-
geschiedenis en de onrijpe persoonlijkheid. Het risico op een dermate ernstige agressie als bij een levensdelict, is gekoppeld aan de aanwezigheid van psychose bij de verdachte. Ook het eerdere door de verdachte gepleegde levensdelict en de poging daartoe zijn onder invloed van een psychose gepleegd. Zonder externe structuur en behandeling wordt het risico op een psychose en zeer ernstige agressie ingeschat als hoog. Het risico op een psychose kan worden ingeperkt door medicatiegebruik, onthouding van verdovende middelen en een stevige/dwingende externe structuur. Gezien de sterke afhankelijkheid van zo’n externe structuur en om een behandeling en onthouding van verdovende middelen vol te houden in combinatie met het hoge herhalingsgevaar en de ernst van het feit waardoor er voldoende beveiliging moet zijn, adviseren de onderzoekers aan de verdachte de maatregel van ter beschikking stelling (TBS) met verpleging van overheidswege (dwangverpleging) op te leggen. Hierbij is het van belang dat de verdachte behandeld wordt in een kliniek waar expertise is op het gebied van behandeling van mensen die (ook) lijden aan een verstandelijke beperking.
De rechtbank heeft rekening gehouden met deze inhoud van de rapportage.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is ook een groot gevaar voor het plegen van ernstige geweldsmisdrijven. Gebleken is dat ter voorkoming van dergelijke geweldsfeiten de verdachte afhankelijk is van een externe structuur en behandeld moet worden voor zijn psychische stoornissen. Gelet op die psychische problematiek en het grote herhalingsgevaar is oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen die terbeschikkingstelling van de verdachte. Dat oordeel is ook gebaseerd op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande een TBS-maatregel met dwangverpleging worden opgelegd.
Verder wordt vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit, waarvoor de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr en ook gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dat volgt uit de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] (de moeder van het slachtoffer) en [benadeelde partij 2] (de dochter van het slachtoffer).
9.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te weten een vergoeding voor affectieschade.
Daarnaast vordert zij een bedrag van in totaal € 1.930,49 aan reis- en verblijfskosten. De rechtbank merkt deze kosten aan als materiële schade ter uitoefening van het spreekrecht.
9.1.1.
Standpunt officier van justitie
De gehele vordering van [benadeelde partij 2] inclusief de wettelijke rente dient te worden toegewezen. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.1.2.
Standpunt verdediging
De vordering wordt inhoudelijk niet betwist.
9.1.3.
Beoordeling
Nu is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, de verdediging de vordering niet heeft betwist en de vordering de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen.
9.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (dochter van het slachtoffer)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2], wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [naam], heeft een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd in de vorm van affectieschade. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 4.850,- aan materiële schade, die ziet op vergoeding van gederfd levensonderhoud.
9.2.1.
Standpunt officier van justitie
De gehele vordering van [benadeelde partij 2] dient inclusief wettelijke rente te worden toegewezen. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2.2.
Standpunt verdediging
De gehele vordering van [benadeelde partij 2] wordt betwist. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding stelt de verdediging zich op het standpunt dat onvoldoende vaststaat dat er sprake was van een nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij en het slachtoffer. Deze relatie is ook niet nader onderbouwd in de vordering. Het slachtoffer had zijn dochter niet erkend en zat al in detentie toen zij werd geboren. Hij heeft zijn dochter slechts één keer gezien tijdens een bezoekmoment. Er kan daarom geen aanspraak op affectieschade worden vastgesteld. Dit gedeelte van de vordering moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De materiële vordering is volgens de verdediging ook onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is waarom het slachtoffer zijn dochter niet eerder heeft erkend en/of waarom er niet eerder aanspraak op kinderalimentatie is gemaakt. Er is ook geen duidelijkheid over het inkomen van de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij (haar moeder). Bovendien kan enkel de moeder om kinderalimentatie verzoeken en niet het kind. In dit geval is het kind de benadeelde partij en ten aanzien van dit gedeelte van de vordering dient zij dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2.3.
Beoordeling
De dochter van het slachtoffer heeft een vergoeding voor affectieschade gevorderd. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt.
Uitgangspunt is dat de wetgever uitgaat van de affectieve relatie (een in beginsel onvoorwaardelijke band) bij de in de wet benoemde relaties waaronder kinderen. Matigen uit hoofde van redelijkheid en billijkheid of afwijzen moet dus beperkt blijven tot een hoge uitzondering.
Ondanks het gegeven dat er weinig contact was tussen het slachtoffer en zijn dochter, heeft de schadeveroorzakende gebeurtenis ervoor gezorgd dat de dochter van het slachtoffer nooit meer de kans zal krijgen een band op te bouwen met haar vader. Dit terwijl is gebleken dat het slachtoffer, zo goed en zo kwaad als dat ging vanuit de PI, daar wel pogingen toe heeft ondernomen door een bezoekmoment en het schrijven van brieven aan zijn dochter. Tussen een kind en een ouder bestaat een onvoorwaardelijke (bloed)band en dat maakt dat het verlies van een ouder pijn doet en schade toebrengt, ook als er beperkt contact was voorafgaand aan het overlijden. Door het doden van het slachtoffer is aan de benadeelde partij de kans ontnomen om een (hechtere) band met haar vader op te bouwen.
De rechtbank acht het toewijzen van een vergoeding in de gegeven omstandigheden dan ook redelijk en ziet geen om reden om een uitzondering aan te nemen. Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade zal conform artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.
Dit is anders ten aanzien van de materiële schadevordering. Minderjarige kinderen hebben op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak op minimaal het bedrag dat de overledene op grond van de wet aan levensonderhoud aan hen verschuldigd zou zijn, maar de feitelijke toestand zoals die was vóór het overlijden is maatgevend. Er moet een inschatting worden gemaakt van toekomstige ontwikkelingen in (hypothetische) draagkracht van de overledene en behoefte en behoeftigheid van het kind.
De feitelijke toestand vóór het overlijden van het slachtoffer is dat hij niet bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud van de benadeelde partij, zijn dochter. De rechtbank is ook onvoldoende op de hoogte van de (financiële) situatie van zowel het slachtoffer als de benadeelde partij (en haar wettelijk vertegenwoordiger). Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de verdediging en op basis van de huidige bekende gegevens is het niet mogelijk om het gederfde levensonderhoud vast te stellen omdat er meer informatie en een nadere onderbouwing vereist is. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou daardoor een nadere behandeling vereisen en dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.3.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 15 maart 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Dat betekent onder meer dat de overheid de schadevergoeding gaat innen en dat als de verdachte niet betaalt, hij voor een maximum aantal dagen gegijzeld kan worden.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van totaal € 19.430,49, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van totaal € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 19.430,19 (zegge: negentienduizend vierhonderddertig euro en negentien cent), bestaande uit € 17.500,- aan immateriële schade en € 1.930,49 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 19.430,19(hoofdsom,
zegge:
negentienduizend vierhonderddertig euro en negentien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 19.430,19 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
132 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag
van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. mr. S. Zuidwijk en mr. J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 14 maart 2023 tot en met 15 maart 2023 te Krimpen aan den IJssel [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door:
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan/stompen en/of
- door samendrukkend geweld op de neus en/of de mond van die [slachtoffer] toe te passen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, althans te
smoren/verstikken en/of
- de hals/nek/keel van die [slachtoffer] met een coaxkabel vast te pakken en/of in de hals/nek/keel van die [slachtoffer] te knijpen, althans dicht te drukken en/of (vervolgens) dichtgeknepen, althans dichtgedrukt te houden, althans te wurgen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 14 maart 2023 tot en met 15 maart 2023 te Krimpen aan den IJssel [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan/stompen en/of
- door samendrukkend geweld op de neus en/of de mond van die [slachtoffer] toe te passen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, althans te
smoren/verstikken en/of
- de hals/nek/keel van die [slachtoffer] met een coaxkabel vast te pakken en/of in de hals/nek/keel van die [slachtoffer] te knijpen, althans dicht te drukken en/of (vervolgens) dichtgeknepen, althans dichtgedrukt te houden, althans te wurgen.