ECLI:NL:RBROT:2024:13056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
10/100096-24 en 10/307143-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte tot jeugddetentie en PIJ-maatregel voor poging tot doodslag, mishandeling en afpersing

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, mishandeling en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft zich op verschillende data schuldig gemaakt aan geweldsdelicten, waaronder het steken van een slachtoffer met een mes en het afpersen van een ander slachtoffer op de openbare weg. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege een psychische stoornis en heeft geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld, zoals deelname aan behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/100096-24 en 10/307143-23 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 28 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van en preventief gedetineerd in:
[detentieadres] .
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 14 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/100096-24 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/307143-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal meewerken aan de begeleiding van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering), een zinvolle dagbesteding heeft, zal meewerken aan Multi-systeemtherapie (MST) door De Viersprong, zal meewerken aan behandeling gericht op zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting cluster B vanuit De Viersprong of een vergelijkbare instelling zoals De Waag of Fivoor, zal meewerken aan urineonderzoek, zal meewerken aan ITB-HKA, zich zal houden aan een avondklok, zich zal houden aan een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] , zich zal houden aan een gebiedsverbod voor de wijk Waterland te Spijkenisse, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht en ter controle van het contact-, locatie- en gebiedsverbod meewerkt aan elektronisch toezicht;
  • met opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het in de zaak met parketnummer 10/100096-24 onder 1 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering 10/100096-24 feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte bekent dat hij de aangever heeft geslagen, maar hij deed dat pas nadat de aangever hem sloeg. De aangever heeft de verdachte eerder opgezocht en hem bedreigd. Het was actie-reactie. Er zijn diverse getuigen die de verklaring van de verdachte hierover bevestigen.
4.2.2.
Beoordeling
De aangever is samen met zijn vriend [naam 1] naar een woning gegaan, waar de verdachte met twee vrienden aanwezig was. De aangever en zijn vriend hebben allebei verklaard dat de aangever vrijwel direct nadat hij binnenkwam door de verdachte werd geslagen. [naam 1] verklaart dat hij de woning uit werd geduwd door de vriend van de verdachte en vervolgens een hoop gebonk vanuit de woning hoorde. De aangever verklaart in de woning meermalen in zijn gezicht geslagen te zijn door de verdachte en had fors letsel aan zijn gezicht toen hij de woning uitging. Dit is ook gezien door [naam 1] toen de aangever de woning uitkwam. De verklaring van de verdachte dat de aangever de eerste klap uitdeelde en het gevecht over en weer ging, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Ook uit het proces-verbaal van de beschrijving van de videobeelden volgt dat de agressie juist van de zijde van de verdachte en zijn vriend kwam. Dit past ook bij de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de aangever als eerste heeft vastgepakt.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft mishandeld.
4.3.
Bewijswaardering parketnummer 10/307143-23
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde straatroof vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart weliswaar dat hij de straatroof samen met de verdachte en een ander heeft gepleegd, maar uit zijn verklaring blijkt ook dat de verdachte en de medeverdachten regelmatig spullen, zoals OV-chipkaarten en telefoons, aan elkaar uitleenden. De persoon die [medeverdachte] op de videobeelden van de bus aanwijst als verdachte, is niet met de OV-chipkaart van de verdachte uitgecheckt. De verdachte past ook niet in het signalement van de dader zoals omschreven door de aangever dan wel in de signalementen van de personen op de beelden van de bus. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte degene is die toen met de bus reisde en de aangever heeft afgeperst.
4.3.2.
Beoordeling
Op 13 november 2023 werd aangever [aangever] in Rockanje door drie jongens met messen bedreigd en gedwongen om zijn spullen af te geven. Twee van hen droegen bivakmutsen. De door de aangever opgegeven signalementen van de daders komen overeen met de signalementen van drie personen met gezichtsbedekking die kort daarvoor met de bus naar Rockanje gereisd waren. Deze drie personen hebben bij het in- en uitchecken persoonsgebonden OV-chipkaarten gebruikt, die op naam stonden van de verdachte en twee medeverdachten. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij samen met de verdachte en de andere medeverdachte met de bus naar Rockanje is gereisd en aldaar samen met hen de straatroof heeft gepleegd. Het alternatieve scenario waarop de verdediging wijst, namelijk dat iemand anders met de ov-chipkaart van de verdachte met [medeverdachte] is meegereisd naar Rockanje, wordt op geen enkele wijze ondersteund. Allereerst is hierbij van belang dat de verdachte hierover zelf niets heeft verklaard en steeds een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Daarnaast acht de rechtbank de enkele omstandigheid dat de persoon die [medeverdachte] in de bus als de verdachte aanwijst volgens de beschrijving van de camerabeelden van de bus als tweede uitcheckt, terwijl de OV-chipkaart van de verdachte bij het uitchecken als derde geregistreerd is, hiervoor niet voldoende. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen rondom de in- en uitchecktijden van de OV-chipkaarten volgt dat de drie personen in de bus zeer kort na elkaar – binnen 5 seconden – zijn uitgecheckt. Daarnaast straalde de telefoon van de verdachte op dat moment aan op een zendmast in de buurt van de plaats delict. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte een van de personen is geweest die de aangever heeft beroofd. Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/307143-23 en de zaak met parketnummer 10/100096-24 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/100096-24 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/100096-24
1. primair)
hij op 20 maart 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, meerdere keren, met een mes, in de linkerzijde (buik, ter hoogte van de onderste ribben) en de linker arm van die [slachtoffer 1] , heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Hij op 21 februari 2024 te Schiedam
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen,
telkens(met kracht te slaan/stompen in het gezicht
Parketnummer 10/307143-23
op de Weyerland, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een jas (Moncler)(met daarin een fles parfum) en
- een tas (Equalite)(met daarin een geldbedrag en sleutels en een
powerbank) en
- een gouden ketting, in elk geval enig goed,
die aan die [slachtoffer 2] toebehoorden door
- een bivakmuts, althans een gezichtsbedekkende voorwerp te dragen
en
- die [slachtoffer 2] naar een steeg te begeleiden en
- om die [slachtoffer 2] heen te gaan staan, zodat die [slachtoffer 2] niet weg kon en
- een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen en dat mes op de borst,
van die [slachtoffer 2] te richten en gericht te houden en
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat:
o hij mee moest lopen en
o hij een mooie jas had en deze moest afstaan en
o hij ook zijn tas moest afstaan en
o hij het zeker wist dat hij zijn jas en tas niet ging afstaan en
o hij zijn ketting ook moest geven en
o het de ketting was of naakt naar huis en
o hij zijn spullen moest geven anders werd hij doodgestoken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/100096-24
1. primair
poging tot doodslag
2.
mishandeling
Parketnummer 10/307143-23
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd (samen met anderen) schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
Allereerst heeft de verdachte zich samen met twee anderen op 13 november 2023 schuldig gemaakt aan een afpersing op de openbare weg. De verdachte en zijn mededaders hebben met een bivakmuts op zich opgedrongen aan het slachtoffer [slachtoffer 2] en hem zowel verbaal als met een mes bedreigd. Daarbij moest het slachtoffer zijn tas met inhoud, zijn jas en zijn ketting afstaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Bovendien heeft verdachte daarnaast bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer alsook in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte zich op 21 februari 2024 zich schuldig gemaakt aan mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 1] . Het slachtoffer is door de verdachte meerdere malen in zijn gezicht geslagen, waardoor zijn lip moest worden gehecht. Bij dit geweldsincident is het slachtoffer ook gefilmd. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht.
Een maand later heeft de verdachte zich op 20 maart 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door slachtoffer Thierry [slachtoffer 1] twee keer met een mes in zijn lichaam te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig en potentieel dodelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer moest met spoed worden geopereerd waarbij zijn milt werd verwijderd. Hij heeft schade aan zijn alvleesklier, middenrif, een gebroken rib aan de linkerzijde van zijn borstkas en longloslating van de linker long opgelopen. Het feit heeft nog altijd een grote impact op het leven van het slachtoffer en zijn dagelijks functioneren. Dit blijkt onder meer uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en de verklaring van de moeder van het slachtoffer ter zitting. Ook op de familie van het slachtoffer heeft het handelen van de verdachte een grote impact gehad, omdat zij het slachtoffer ernstig verwond zagen en vreesden voor zijn leven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog [naam 2]heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten (in de zaak met parketnummer 10/100096-24) een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
9 oktober 2024. Dit rapport houdt - zakelijk weergeven en voor zover van belang - het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd in de richting van cluster B met antisociale, narcistische en borderline trekken. Dit beeld strekt zich uit over langere tijd en hier was dus ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde. Indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen, wordt geadviseerd de verdachte deze in een verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte vertoont beperkte impulscontrole, emotie- en agressieregulatie, en heeft moeite met oordeelsvorming, empathie en gewetensfunctie. Hij is beïnvloedbaar, gevoelig voor groepsdruk en heeft problematische sociale contacten. Zijn gedragspatronen, waaronder cannabisgebruik hebben zijn eerdere behandelingen in de weg gestaan. Zonder interventie blijft het recidiverisico verhoogd, vooral bij oplopende spanningen of conflicten. Om dit risico te beperken, is het van belang dat de verdachte een inhaalslag maakt op het gebied van zijn morele ontwikkeling, zijn emotie- en agressie-regulatieproblemen, problemen met de oordeels- en kritiekfunctie en impulsbeheersing en beperkingen in de gewetensfuncties. Verder is van belang dat hij zijn opleiding vervolgt en functioneert binnen voldoende structuur en duidelijkheid om het recidiverisico te beperken.
De oplegging van een al dan niet voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt gezien als de enige kans voor de verdachte. De verdachte toont onvoldoende probleem(h)erkenning en zelf- of probleeminzicht. Hij heeft langdurige en intensieve behandeling nodig.
De rechtbank wordt in overweging gegeven bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel als bijzondere voorwaarden te stellen dat de verdachte wordt verplicht tot behandeling (MST, De Viersprong), zal stoppen met middelengebruik en zal meewerken aan urinecontroles, dagbesteding, een avondklok en eventuele contactverboden worden opgelegd, een Harde Kern Aanpak (HKA) met elektronisch toezicht, mogelijk voor langere tijd, wordt opgelegd, gevolgd door een verplicht jeugdreclasseringscontact voor een langere periode, bijvoorbeeld twee jaar, zodat er na een intensieve start ook op langere termijn voldoende toezicht blijft op zijn verdere ontwikkeling. Daarbij dient de verdachte zich te houden aan de aanwijzingen van de HKA-begeleider/jeugdreclasseerder, ook als dat inhoudt het volgen van verdere training, begeleiding en/of behandeling gericht op bovengenoemde aandachtspunten, bijvoorbeeld bij De Viersprong te Rotterdam, jongerencoaching, of een klinische behandeling bij de Catamaran te Eindhoven, waarbij het goed zou zijn als ook moeder betrokken wordt en hieraan meewerkt.
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 3]heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten (in de zaak met parketnummer 10/100096-24) een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 31 oktober 2024. Dit rapport houdt - zakelijk weergeven en voor zover van belang - het volgende in.
De bij de verdachte geconstateerde psychische stoornis is duurzaam van karakter en is moeilijk te beïnvloeden. Deze is aanwezig geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten en heeft invloed gehad op het handelen van de verdachte. Daarom is het advies om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De nadere precisering van de vermindering is niet goed mogelijk, omdat verdachte ’s motivering voor zijn gedrag niet goed in te schatten valt. Het is mogelijk dat zijn stoornis (zelfoverschatting, autisme trekken, invloed van cannabisgebruik waardoor angstige fantasieën groter worden, vergelding binnen een straatcultuur) nog meer een rol heeft gespeeld of dat realistische angst meer van invloed is geweest, maar dat is nu niet te achterhalen.
Als geheel wordt de kans op recidive zonder enig ingrijpen ingeschat als hoog. Bij een lopende ambulante behandeling en toezicht door de reclassering wordt de kans op recidive ingeschat als laag-matig, waarbij deze kans direct stijgt bij terugvallen in herhaald cannabisgebruik.
Geadviseerd wordt tot een intensieve ambulante behandeling gericht op omgaan met eventuele autistische trekken, een beter invoegen in maatschappelijke kaders en nastreven van een pro-sociale ontwikkeling door middel van dagbesteding en ambulante begeleiding, het bereiken van abstinentie van cannabis en het werken aan de relatie tussen verdachte en zijn moeder door hen beiden, zodat weer een pedagogisch kader thuis ontstaat. Een tweede optie is een klinische behandeling in een kliniek als de Catamaran. Dit wordt als tweede optie gezien omdat betrokkene niet eerder in een strafrechtelijk kader, met voorwaarden, behandeld is, en ambulant mogelijk meer gebruik gemaakt kan worden van de relatie met zijn moeder. Middels de behandeling en het toezicht kan recidive voorkomen worden en kan betrokkene tot een meer pro-sociale ontwikkeling gebracht worden. De verdachte zal dan op termijn sociaal beter functioneren, minder in de verleiding komen tot gebruik van cannabis en een straatcultuur zoals drillrap.
Zowel de ambulante als de eventuele klinische behandeling kan worden gerealiseerd binnen het juridisch kader van een voorwaardelijke PIJ. Toezicht van de jeugdreclassering is noodzakelijk, bij voorkeer in kader van HKA.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 november 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidive risico wordt hoog ingeschat. Het dynamisch risicoprofiel wordt op midden ingeschat. Dit betekent dat er risicofactoren zijn op alle domeinen. Wanneer de problematiek onbehandeld blijft, blijft de kans op recidive zeer aanwezig.
De Raad sluit zich aan bij de Pro Justitia- rapporten van 9 oktober 2024 en 31 oktober 2024. Gezien de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten en de problematiek van de verdachte is behandeling noodzakelijk. Voor de verdachte moet het duidelijk zijn en blijven dat zijn gedrag en keuzes maatschappelijk gezien onacceptabel zijn. Gelet op de eerder ingezette interventies lijkt een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden het best aan te sluiten bij de mogelijkheden en behoeftes van de verdachte. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan bovendien een langdurige behandeling waarborgen. De voorgestelde bijzondere voorwaarden zijn onder andere het volgen van systeemtherapie bij de Viersprong dan wel een gelijke instelling, daaropvolgend individuele behandeling gericht op zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting cluster B, hetgeen bij De Viersprong mogelijk is na zijn MST-traject en het meewerken aan de Harde Kern Aanpak. De Raad is van mening, dat een locatie-, contact- én gebiedsverbod en een avondklok noodzakelijk zijn. Om deze voorwaarden te handhaven is het van belang dat dit wordt gewaarborgd door middel van elektronische monitoring. Om de veiligheid te waarborgen en de kans op herhaling nog meer te minimaliseren kan gedacht worden aan het inzetten van leerlingenvervoer met betrekking tot het reizen van en naar dagbesteding. Naarmate de behandeling vordert er dan ingezet kan worden op het reizen met het openbaar vervoer.
Verder is het van belang dat de verdachte een positieve invulling van dagbesteding heeft, zoals het volgen van een opleiding en werken. Om het proces van behandeling en dagbesteding te kunnen waarborgen, is toezicht en begeleiding nodig vanuit de jeugdreclassering. Dit biedt gelijk de mogelijkheid om controles (waaronder urinecontroles) uit te voeren.
Gezien het feit dat de verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan de voorwaarden,
er nog niet eerder ambulante hulpverlening binnen een juridisch kader is ingezet en er kans is op verharding van de verdachte in een klinische setting lijkt een voorwaardelijke PIJ-maatregel op dit moment het meest passend. Indien bij weigering aan medewerking in de behandeling en/of recidive zich voordoet kan de voorwaardelijke PIJ-maatregel alsnog worden omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Door zowel het NIFP als de Raad wordt een hoog recidive risico gezien voor het plegen van een nieuw (gewelds)incident. Gelet hierop en gelet op de ernst van het feit adviseert de Raad dat bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De Raad adviseert daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gezien de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR; hierna ook de jeugdreclassering)heeft een briefrapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd
7 november 2024. De jeugdreclassering adviseert de rechtbank gemotiveerd om bij een bewezenverklaring de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- meewerkt aan klinische behandeling bij de Catamaran of een soortgelijke instelling;
- aansluitend op de klinische behandeling, meewerkt aan de ambulante behandeling indien die noodzakelijk wordt geacht;
- een dagbesteding heeft in de vorm van een traject, school of werk;
- contact- en locatieverbod met het slachtoffer.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [naam 3]het rapport aangevuld en toegelicht. De verdenking van de straatroof is niet meegenomen in de beoordeling. Gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting heeft dit geen invloed op het behandeladvies. Volgens de psychiater beschrijft het rapport twee mogelijke behandeltrajecten, namelijk een ambulante behandeling en een klinische behandeling. In het rapport wordt de voorkeur gegeven aan een ambulante behandeling, mede gelet op het gegeven dat de moeder betrokken kan worden in het MST traject. Bij MST zal ook aandacht zijn voor de persoonlijke problematiek van de verdachte. Daarnaast speelt mee dat de verdachte niet eerder binnen een strafrechtelijk kader is behandeld, met daarbij een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit zal wellicht verschil kunnen maken. Om deze redenen is het advies een ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. MST kan worden aangeboden bij De Viersprong. De Waag zou deze behandeling ook kunnen bieden, aangezien de verdachte nu, anders dan tijdens de vrijwillige hulpverlening, gemotiveerd is om behandeling te ondergaan. Of bij de verdachte daadwerkelijk sprake is van kenmerken van autismespectrumproblematiek, kan binnen het ambulante kader duidelijk worden. Na de verdachte ter zitting te hebben gehoord is de psychiater van mening dat er wel sterke aanwijzingen zijn voor een autismespectrumstoornis. Er is daarbij verder onderzoek nodig om duidelijk te krijgen waar zijn beperkingen liggen. Binnen een justitiële jeugdinrichting (JJI) is sprake van een sterke groepsmatige aanpak. De verdachte is echter het meest gebaat bij een langdurig individueel behandeltraject in het ambulante kader. Een tweede optie zou zijn een klinische behandeling in een kliniek als de Catamaran.
Ter terechtzitting heeft de deskundige [naam 2]haar rapport aangevuld en aangegeven dat zij zich aansluit bij dat wat de psychiater naar voren heeft gebracht. In haar rapport heeft zij wel omschreven dat bij de verdachte kenmerken aanwezig zijn van een autismespectrumstoornis. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt vanuit gedragskundig opzicht niet optimaal. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel in een ambulant kader is het meest passend. Een laatste kans bieden zou de verdachte extra kunnen motiveren. Hij heeft weliswaar een lang en intensief behandel- en begeleidingstraject nodig, maar dat kan ambulant (of met klinische opname) worden geboden.
Door de Raad is ter terechtzitting - in aanvulling op voornoemd rapport - het volgende naar voren gebracht.
De casus is voorgelegd aan De Viersprong. Zij hebben aangegeven dat zij jongeren met een persoonlijkheidsontwikkeling kunnen behandelen. Zij bieden naast systemische behandeling ook individuele behandeling en ook schematherapie. Dat sluit aan bij wat de verdachte nodig heeft. De verdachte laat binnen de JJI een duidelijke groei zien. Zijn behandelaar heeft te kennen gegeven dat de verdachte zijn emoties minder hoog laat oplopen en dat hij uit situaties kan stappen. Zij zien dat de verdachte gemotiveerd is. Ondanks dat er binnen de JJI door jongeren wordt geblowd, heeft de verdachte dat de afgelopen periode niet gedaan.
Ter zitting heeft de jeugdreclasseerder [naam 4]naar voren gebracht dat De Viersprong momenteel de enige forensische zorgaanbieder is die ambulante behandeling in de vorm van MST kan bieden. Deze behandeling richt zich met name op het systeem en kan onvoldoende inzetten op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte die vanuit het NIFP-onderzoek naar voren komt. De ambulante behandeling, zoals door het NIFP is geadviseerd, kan niet geboden worden. De deskundigen (psycholoog en psychiater) adviseren om het ambulant te proberen en daarbij de Catamaran als klinische setting achter de hand te houden. Dit is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar, onder andere vanwege de wachtlijst bij de Catamaran, maar ook omdat het twee verschillende trajecten zijn en de jeugdreclassering dan gedwongen wordt om voor een van de trajecten te kiezen. De voorkeur van JBRR gaat uit naar een klinische behandeling zoals bij de Catamaran. Hierin wordt meegewogen dat de behandeling die De Viersprong kan bieden onvoldoende aansluit bij wat de verdachte nodig heeft, zo is gebleken uit het overleg dat de jeugdreclassering met De Viersprong heeft gehad. De Waag en Fivoor zien geen mogelijkheden om de verdachte ambulant te behandelen gezien de eerdere trajecten die er zijn geweest.
Daarnaast kan de jeugdreclassering nooit de veiligheid van de verdachte of van anderen garanderen met een HKA- en EM traject in tegenstelling tot wat in het NIFP-onderzoek gesuggereerd wordt. Elektronische monitoring geeft inzicht in zijn locatie, maar niet met wie hij is, wat hij doet en wat anderen doen. Indien de verdachte voorwaarden overtreedt, dan wordt JBRR hier pas achteraf over geïnformeerd en kunnen zij niet voorkomen dat er iets gebeurt. Binnen de Catamaran kan dit beter gegarandeerd worden, omdat stapsgewijs naar verloven/vrijheden wordt toegewerkt en op basis van het verloop van de behandeling wordt bezien wat daarin haalbaar is.
Concluderend is het advies vanuit JBRR om wel over te gaan tot een plaatsing bij de Catamaran om de verdachte een eerlijke kans te geven dat behandeling slaagt en van daaruit te bezien of terug naar huis gewerkt kan worden. Er is echter niet duidelijk of en wanneer er een plek beschikbaar is bij de Catamaran. Ter overbrugging van een plaatsing zal de verdachte in de JJI moeten verblijven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis die ook aanwezig was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten (poging doodslag en mishandeling) acht de rechtbank de verdachte voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar. Gelet op de aard en ernst van voormelde stoornis, is de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt voor de bewezenverklaarde afpersing.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Gelet op hetgeen onder 4.2.2. is overwogen, acht de rechtbank toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht voor de mishandeling, zoals door de verdediging bepleit, niet passend. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor oplegging van een PIJ-maatregel is gelet op de bewezenverklaring en de conclusies van de deskundigen, voldaan. De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging doodslag een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van de inhoud van de rapporten van de psycholoog, de psychiater en de Raad is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit de rapportages en wat ter terechtzitting is besproken blijkt dat de verdachte langdurige en intensieve behandeling nodig heeft. De deskundigen hebben geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat dit gelet op de problematiek van de verdachte en het recidiverisico voor hem noodzakelijk is. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij een langdurige en intensieve behandeling en dat gezien het belang daarvan een stevig kader nodig is. De rechtbank zal daarom, zoals geadviseerd door de deskundigen, een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Nu de verdachte niet eerder binnen een strafrechtelijk kader is behandeld en de verdachte zich gemotiveerd toont om binnen een ambulant kader de nodige behandeling aan te gaan, ziet de rechtbank aanleiding om de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad zijn geadviseerd op te leggen, waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond opdracht zal worden gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De hieronder genoemde voorwaarden zouden voldoende kader en veiligheid moeten kunnen bieden om de ontwikkeling van de verdachte in positieve zin bij te sturen en hem de hulp en begeleiding te bieden om zijn gedrag te verbeteren en binnen maatschappelijk aanvaardbare normen met zijn stoornissen om te gaan. Het is aan de verdachte om de komende periode te laten zien dat hij voldoende in staat is om binnen een ambulant kader zich in te zetten voor de voor hem noodzakelijk geachte behandeling.
De voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een duidelijke en stevige stok achter de deur voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw
strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van twee jaren opleggen.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaren, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld wordt wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de deskundigen, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico zonder interventies hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het onder parketnummer 10/100096-24 onder 1 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, [benadeelde partij] . De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.721,50 aan materiële schade en een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de nader te onderbouwen schade, nu deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de resterende posten van de gevorderde materiële schade. Tevens heeft de officier van justitie de wettelijke rente, hoofdelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade en refereert zich ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet (geheel) toewijsbaar is en verzocht de vordering van de benadeelde partij (deels) niet-ontvankelijk te verklaren en het toe te wijzen bedrag te matigen. De verdediging heeft ten aanzien van de afzonderlijke schadeposten het volgende aangevoerd.
Materiële schade
Kledingschade
De verdediging heeft (de omvang van) de kledingschade betwist. De gevorderde bedrag voor kledingschade is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, nu niet gebleken is dat alle gedragen kleding onbruikbaar is geworden, inclusief de schoenen. De verdediging heeft verzocht deze post niet ontvankelijk te verklaren dan wel te matigen.
Daggeldvergoeding, reiskosten en parkeerkosten derden
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij op dit punt deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Er is een aanvulling gevraagd om vergoeding voor 15 dagen in plaats van 9 dagen ziekenhuisopname. Echter blijkt uit de medische informatie van de FARR van 31 mei 2024 dat het slachtoffer na 9 dagen is ontslagen uit het ziekenhuis. Nu er onduidelijkheid is over de ontslagdatum geldt datzelfde ten aanzien van de reiskosten.
Mantelzorg
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij op dit punt geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de ouders mantelzorg hebben moeten verlenen aan hun kind, anders dan het standaard zorgen van ouders voor een kind. Ook is onvoldoende onderbouwd waaruit deze mantelzorg bestond. Het opgevoerde bedrag van € 1.690,50 valt volgens de verdediging dan ook niet te plaatsen.
Kosten gemiste vakantie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen, nu de kosten voor een gemiste vakantie geen rechtstreekse schade betreft. Bovendien staat op de factuur dat er een annulerings- en reisverzekering is afgesloten, waardoor de kosten via de verzekering vergoed kunnen worden.
Medicatie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor medicatie evenmin zijn onderbouwd en deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Bovendien ligt het voor de hand dat medicijnen door de verzekering worden vergoed.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd waaruit de schade voor het slachtoffer bestaat. Er worden enkel algemeenheden aangevoerd en er wordt voor de hoogte van het bedrag verwezen naar een voorstel dat geen richtlijn of wet is. De verdediging verzoekt daarom de immateriële schade te matigen en het overige af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Nader te onderbouwen schade
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering geheel niet is onderbouwd en op dit moment onvoldoende bepaalbaar is. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dient dit deel van de vordering te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Kledingschade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 313,50 aan kledingschade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit kledingschade (€ 313,50) en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal dit deel van de vordering, worden toegewezen omdat deze schade de rechtbank niet onbillijk voorkomt.
Daggeldvergoeding, reiskosten en parkeerkosten derden
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 525,- aan daggeldvergoeding, een bedrag van € 438,90 aan reiskosten en een bedrag van € 105,- aan parkeerkosten derden.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schade in de vorm van daggeldvergoeding (€ 525,-) , reiskosten (€ 438,90) en parkeerkosten derden (€ 105,-) zijn genoegzaam onderbouwd en zullen, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Mantelzorg
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.690,50,- aan mantelzorg.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit kosten voor mantelzorg (€ 1.690,50,-) en de vordering genoegzaam is onderbouwd en de rechtbank deze niet onbillijk voorkomt, zal dit deel van de vordering, worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de posten kosten gemiste vakantie ten bedrage van € 398,60,- en medicatie ten bedrage van € 250,- is onvoldoende onderbouwd, terwijl door de verdediging de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft door het bewezen verklaarde strafbare feit potentieel dodelijk letsel opgelopen. Een opname in het ziekenhuis en operatief ingrijpen was noodzakelijk. Hierbij is de milt verwijderd, waardoor de benadeelde partij een groter risico op infecties heeft. Ook heeft de benadeelde partij een ontsierend litteken overgehouden aan de operatie. Het bewezen verklaarde strafbare feit heeft bovendien een grote impact op het leven van de benadeelde partij. Het opgelopen letsel hindert de benadeelde partij in zijn dagelijks leven en het is voorzienbaar dat de hinder zal blijven. De aard en de ernst van de normschending en de hiervoor geschetste gevolgen daarvan, brengen voor de benadeelde partij mee dat, naast ernstig letsel, ook sprake is van een aantasting in zijn persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De immateriële schade zal gelet op het voorgaande naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 17.500,- zodat de vordering zal worden toegewezen. Het resterende bedrag dat aan immateriële schade is gevorderd, zal worden afgewezen.
Nader te onderbouwen schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Dit deel van de vordering van de benadeelde partij is niet onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 maart 2024.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij] een schadevergoeding betalen van
€ 20.572,90, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 300, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/100096-24 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 10/307143-23 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding zal hebben bestaande uit school, stage of werk;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan Multi-systeemtherapie (MST) bij De Viersprong;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de behandeling gericht op zijn gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek alsmede voor zijn autismespectrumstoornis bij De Viersprong of een vergelijkbare instelling, zoals De Waag of Fivoor;
- gedurende de proeftijd mee zal werken aan urineonderzoeken, waarbij de insteek is abstinent te blijven;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de intensieve begeleiding van de harde kernaanpak (ITB-HKA);
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] ;
- gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de wijk Waterland te Spijkenisse;
- zich zal houden aan een avondklok voor de maximale duur van zes maanden of zoveel korter als de (jeugd)reclassering noodzakelijk acht. Deze avondklok houdt in dat de veroordeelde dagelijks om 19:00 uur thuis zal zijn op het adres [adres] en thuis zal blijven tot de volgende ochtend 07:00 uur. Deze tijdstippen van de avondklok kunnen worden gewijzigd door de jeugdreclassering, in die zin dat de veroordeelde in dat geval ’s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag;
- zich ter controle van de avondklok en het gebiedsverbod onder elektronische monitoring zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden, voor de maximale duur van zes maanden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 20.572,90 (zegge: twintigduizendvijfhonderdtweeënzeventig euro en negentig cent), bestaande uit € 3.072,90 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [benadeelde partij]te betalen
€ 20.572,90 (hoofdsom, zegge: twintigduizendvijfhonderdtweeënzeventig euro en negentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 november 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/100096-24
1
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
één of meerdere keren, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de
linkerzijde (buik, ter hoogte van de onderste ribben) en/of de (linker/rechter) arm
van die [slachtoffer 1] , althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] , heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snij- en/of
steekverwondingen in de milt en/of alvleesklier, heeft toegebracht door één of
meerdere keren in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2
Hij op of omstreeks 21 februari 2024 te Schiedam
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal
(telkens) (met kracht) te slaan/stompen in het gezicht, althans op het lichaam;
Parketnummer 10/307143-23
op de Weyerland, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een jas (Moncler)(met daarin een fles parfum) en/of
- een tas ( Equalite)(met daarin een geldbedrag en/of sleutel(s) en/of een
powerbank) en/of
- een (gouden) ketting,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoorde(n)
door
- ( een) bivakmuts(en), althans (een) gezichtsbedekkende voorwerp(en) te dragen
en/of
- die [slachtoffer 2] naar een steeg te begeleiden en/of
- om die [slachtoffer 2] heen te gaan staan, zodat die [slachtoffer 2] niet weg kon en/of
- ( een) mes(sen) aan die [slachtoffer 2] te tonen en/of dat/die mes(sen) op de borst,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te richten en/of gericht te houden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat:
o hij mee moest lopen en/of
o hij een mooie jas had en deze moest afstaan en/of
o hij ook zijn tas moest afstaan en/of
o hij het zeker wist dat hij zijn jas en/of tas niet ging afstaan en/of
o hij zijn ketting ook moest geven en/of
o het de ketting was of naak naar huis en/of
o hij zijn spullen moest geven anders werd hij doodgestoken,
althans woorden van gelijke (dreigende/initimiderende) aard/strekking;
Rechtbank Rotterdam
Team jeugd
Parketnummers: 10/100096-24 en 10/307143-23 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 28 november 2024
Herstelvonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van en preventief gedetineerd in:
[detentieadres] .
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank overweegt dat zij aanleiding ziet het op 28 november 2024 uitgesproken vonnis in de strafzaak tegen bovengenoemde verdachte te herstellen.
Het onderdeel van het vonnis dat moet worden hersteldDe rechtbank heeft op 28 november 2024 vonnis gewezen in de strafzaak tegen bovengenoemde verdachte.
Na de uitspraakdatum is de rechtbank gebleken dat de eerste zin van de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 10/307143-23 abusievelijk is weggevallen, evenals in bijlage I (de tenlastelegging) van het vonnis.
Nu sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis, dient het vonnis te worden hersteld.
Beslissing
De rechtbank:
- handhaaft haar beslissing van 28 november 2024, met herstel van een kennelijke misslag onder de bewezenverklaring en in bijlage I van het vonnis, waarna deze volledig als volgt komen te luiden:
Bewezenverklaring
Parketnummer 10/307143-23
hij op 13 november 2023 te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee
op de Weyerland, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld enbedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een jas (Moncler)(met daarin een fles parfum) en
- een tas (Equalite)(met daarin een geldbedrag en sleutels en een
powerbank) en
- een gouden ketting, in elk geval enig goed,
die aan die [slachtoffer 2] toebehoorden door
- een bivakmuts, althans een gezichtsbedekkende voorwerp te dragen
en
- die [slachtoffer 2] naar een steeg te begeleiden en
- om die [slachtoffer 2] heen te gaan staan, zodat die [slachtoffer 2] niet weg kon en
- een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen en dat mes op de borst,
van die [slachtoffer 2] te richten en gericht te houden en
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat:
o hij mee moest lopen en
o hij een mooie jas had en deze moest afstaan en
o hij ook zijn tas moest afstaan en
o hij het zeker wist dat hij zijn jas en tas niet ging afstaan en
o hij zijn ketting ook moest geven en
o het de ketting was of naak
tnaar huis en
o hij zijn spullen moest geven anders werd hij doodgestoken.
Bijlage 1
Parketnummer 10/307143-23
hij op of omstreeks 13 november 2023 te Rockanje, gemeente Voorne aan Zee
op de Weyerland, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een jas (Moncler)(met daarin een fles parfum) en/of
- een tas ( Equalite)(met daarin een geldbedrag en/of sleutel(s) en/of een
powerbank) en/of
- een (gouden) ketting,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoorde(n)
door
- ( een) bivakmuts(en), althans (een) gezichtsbedekkende voorwerp(en) te dragen
en/of
- die [slachtoffer 2] naar een steeg te begeleiden en/of
- om die [slachtoffer 2] heen te gaan staan, zodat die [slachtoffer 2] niet weg kon en/of
- ( een) mes(sen) aan die [slachtoffer 2] te tonen en/of dat/die mes(sen) op de borst,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te richten en/of gericht te houden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat:
o hij mee moest lopen en/of
o hij een mooie jas had en deze moest afstaan en/of
o hij ook zijn tas moest afstaan en/of
o hij het zeker wist dat hij zijn jas en/of tas niet ging afstaan en/of
o hij zijn ketting ook moest geven en/of
o het de ketting was of naak naar huis en/of
o hij zijn spullen moest geven anders werd hij doodgestoken,
althans woorden van gelijke (dreigende/initimiderende) aard/strekking;
- bepaalt dat de griffier dit vonnis doet hechten aan het originele vonnis van 28 november 2024 en dit vonnis per brief ter kennis doet brengen van de verdachte, diens raadsvrouw, de officier van justitie en de benadeelde partij.
Dit herstelvonnis is op 2 december 2024 gewezen door
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Borges Dias.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit herstelvonnis mede te ondertekenen.