ECLI:NL:RBROT:2024:13054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
11421690 VV EXPL 24-587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning in kort geding wegens huurachterstand en illegale onderverhuur

In deze zaak, die op 20 december 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanwege een huurachterstand en illegale onderverhuur van een woning. De eisers, vertegenwoordigd door mr. R.A. Stoks, vorderden ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, gemaakte winst, boetes en incassokosten. Gedaagden zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoed, waardoor de eis in kort geding toewijsbaar is. De rechter heeft de vorderingen van eisers grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de gevorderde winst. De kantonrechter heeft de gemaakte winst berekend op basis van de huurovereenkomsten en vastgesteld dat gedaagden € 5.550,- aan winst moeten betalen. De rechter heeft ook geoordeeld dat gedaagden de proceskosten moeten vergoeden, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

In de beslissing heeft de kantonrechter gedaagden veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen, de huurachterstand van € 9.600,- te betalen, en een bedrag van € 1.600,- per maand vanaf 1 december 2024 tot de ontruiming. Daarnaast zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de proceskosten van in totaal € 1.521,47. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle andere vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11421690 VV EXPL 24-587
datum uitspraak: 20 december 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
woonplaats: [woonplaats 1],
eisers,
gemachtigde: mr. R.A. Stoks,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagden,
die niet zijn verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 5 december 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 19 december 2024 heeft de kantonrechter de zaak tijdens een zitting met mr. R.A. Stoks besproken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] verhuren een woning aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Volgens hen hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een huurachterstand laten ontstaan en de woning illegaal onderverhuurd. Ze willen dat de kantonrechter [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom veroordeelt om de woning te ontruimen. Ook eisen ze dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om de huurachterstand, gemaakte winst, boetes en incassokosten te betalen, met rente.
Bijna alle eisen worden toegewezen
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiser 1] en [eiser 2] volgt dat deze spoed aanwezig is. De eis wordt bijna helemaal toegewezen omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond lijkt (artikel 139 Rv). De kantonrechter licht hierna alleen toe waarom zij een deel van de eis afwijst.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten minder gemaakte winst betalen
2.3.
Bij het berekenen van de gemaakte winst gaan [eiser 1] en [eiser 2] er vanuit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] sinds mei 2024 elke maand € 1.550,- winst maken. Uit de huurovereenkomsten die ze bij de dagvaarding hebben gevoegd volgt echter dat twee van de vier huidige onderhuurders niet sinds mei 2024 huren. [naam 1] huurt namelijk sinds augustus 2024 en [naam 2] pas sinds oktober 2024.
2.4.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter de advocaat gevraagd waarom [eiser 1] en [eiser 2] toch vanaf mei € 1.550,- per maand rekenen. De advocaat heeft vervolgens aangegeven dat hij ervan uitgaat dat de woning eerst door andere onderhuurders werd bewoond. Hij heeft dat verder niet onderbouwd. Die toelichting vormt voor de kantonrechter onvoldoende basis voor het volledig toewijzen van gemaakte winst.
2.5.
De kantonrechter berekent de gemaakte winst op basis van de huurovereenkomsten bij de dagvaarding als volgt:
  • [naam 3]: € 1.000,- huur x 7 maanden = € 7.000,-
  • [naam 2]: € 700,- huur x 2 maanden = € 1.400,-
  • [naam 1]: € 600,- huur x 4 maanden = € 2.400,-
  • [naam 4]: € 850,- huur x 7 maanden = € 5.950,-
De kantonrechter gaat er dus vanuit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in deze maanden € 16.750,- huur hebben ontvangen. Zij moeten voor die maanden € 11.200,- aan huur betalen. Daarom wijst de kantonrechter € 5.550,- aan gemaakte winst toe.
2.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden nu niet veroordeeld om de winst te betalen die zij na 1 december 2024 hebben gemaakt. Het is namelijk onvoldoende duidelijk om hoeveel winst dat zal gaan. De advocaat heeft tijdens de zitting gezegd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alle onderhuurders uit huis willen zetten en dat er inmiddels ook al een onderhuurder is vertrokken.
Er is niet beoordeeld of er oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst staan
2.7.
De kantonrechter heeft niet beoordeeld of er oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst staan, zoals bedoeld in de Europese richtlijn 93/13. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning namelijk bedrijfsmatig verhuurd, gezien de professionele manier waarop zij dit hebben aangepakt. Op bedrijfsmatige huurders is de richtlijn niet van toepassing (artikelen 1 en 2 van de richtlijn).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet de proceskosten betalen
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser 1] en [eiser 2] moeten betalen op € 137,47 aan dagvaardingskosten, € 706,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,-aan nakosten. Dat is in totaal € 1.521,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om de woning op het adres [adres] binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend te ontruimen, met alle personen en zaken die daarin aanwezig zijn, behalve de zaken die van [eiser 1] en [eiser 2] zijn, de sleutels af te geven en de woning vrij ter beschikking van [eiser 1] en [eiser 2] te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 1] en [eiser 2] € 9.600,- aan huurachterstand tot en met november 2024 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover steeds vanaf de tweede dag van de maand waar de huur op ziet;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 1.600,- per maand te betalen aan [eiser 1] en [eiser 2] vanaf 1 december 2024 tot de datum waarop de ontruiming plaatsvindt;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen € 21.405,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 5 december 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op € 1.521,47, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394