ECLI:NL:RBROT:2024:13045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
10/032036-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving van een 71-jarige man

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving van een 71-jarige man. De feiten vonden plaats op 25 januari 2024, toen de aangever, na het avondgebed in de moskee, op weg naar huis werd ontvoerd door een groep mannen. De aangever werd met geweld in een bestelauto geduwd en gedurende zeventien dagen onder erbarmelijke omstandigheden vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, verantwoordelijk was voor deze ontvoering. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het bewijs, waaronder DNA-sporen op aangetroffen voorwerpen, was overtuigend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de ontvoering en dat er sprake was van een bewuste samenwerking met mededaders.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerdere veroordeling toegewezen, wat resulteerde in een bijkomende gevangenisstraf van 812 dagen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de ontvoering. De vordering van een tweede benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet aanwezig was tijdens de ontvoering en de schade moeilijk te koppelen was aan het feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde misdaad en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/032036-24
VI-nummer: 99/000577-25
Datum uitspraak: 29 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum 1] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in
[detentieadres],
raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat in Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99/000577-25.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - zich op het standpunt gesteld dat gelet op de inhoud van bewijsmiddelen, ook in samenhang bezien, sprake is van voldoende en overtuigend bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is - samengevat - vrijspraak bepleit, nu de verdachte het ten laste gelegde feit ontkent en dit op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet is gebleken dat de verdachte enige rol of betrokkenheid heeft gehad bij de vrijheidsberoving of dat hij hiervan enige wetenschap had. De belastende omstandigheden zijn onvoldoende bewijs.
Het aantreffen van DNA van de verdachte op een hemdje, een shirt en op kabelbinders maakt niet dat de verdachte op de plaats van het delict is te plaatsen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer de verdachte deze verplaatsbare voorwerpen zou hebben aangeraakt. De zogenoemde daar aangetroffen crypto telefoon kan ook niet aan de verdachte worden gelinkt. De constatering dat de door het openbaar ministerie aan de verdachte gelinkte telefoons op de dag van de ontvoering een zendmast aanstralen in de omgeving van de plaats van het delict is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering. Zendmastgegevens kunnen immers niet bewijzen op welke specifieke locatie een telefoon is. Op grond van deze gegevens kan niet worden herleid wat de exacte rol van de verdachte is geweest en welke specifieke handelingen hij zou hebben verricht. Bovendien was de verdachte niet de enige gebruiker van zijn mobiele telefoons, want hij leende zijn telefoons geregeld uit. Ook de foto van de gebedstijden die is aangetroffen op de mobiele telefoon zegt niets. De verdachte is moslim en als je gebedstijden googelt dan komt de Essalam moskee in Rotterdam als eerste naar voren.
Bovendien bevat het dossier ook contra-indicaties. Het dossier bevat geen verklaringen van getuigen die de verdachte als een van de daders aanwijzen of hem ten tijde van het ten laste gelegde feit op de plaats van het delict plaatsen. De zonen van de aangever hebben andere personen aangewezen als betrokkenen bij de ontvoering. De aangever heeft de verdachte niet herkend als één van de daders op een aan hem getoonde foto. Verder past de verdachte niet in het door de aangever en een van de objectieve getuigen opgegeven signalement van de daders. Tevens is de verdachte niet op de camerabeelden van het incident te zien dat slechts 24 seconden heeft geduurd.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat er geen substantiële bijdrage van de verdachte aan het delict kan worden vastgesteld.
4.3.
Beoordeling rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De aangever liep op 25 januari 2024 na het avondgebed vanuit de moskee naar zijn woning. Vlakbij bij zijn woning aan [adres 2], ter hoogte van huisnummer [huisnummer], is de aangever midden op straat door een aantal mannen met geweld een bestelauto ingeduwd en getrokken, waarna dit voertuig met hoge snelheid wegreed naar een onbekende locatie. In de bestelbus werd de aangever geblinddoekt en werden zijn handen geboeid. Getuigen hebben meteen de politie gebeld, waarna verbalisanten ter plaatse midden op de weg, op de plaats van de ontvoering, voorwerpen hebben aangetroffen. Het betreffen een instapschoen van de aangever, een geknoopt hemdje met daarin kabelbinders (hierna ook: tie-raps), een kapot shirt en een mobiele crypto telefoon.
Gelet op het feit dat genoemde voorwerpen kort na de ontvoering op de plaats van het delict zijn aangetroffen waaronder de schoen van de aangever, kan worden geconcludeerd dat deze voorwerpen verband houden met de ontvoering en zijn verloren door de daders en (voor wat betreft de schoen) door de aangever.
Voor het opgerolde hemdje met daarin de tie-raps geldt dat niet alleen op de buitenzijde van de knoop en de uiteinden van het hemdje DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, maar ook op de binnenzijde van het hemdje. Ook op de tie-raps en het kapotte shirt is DNA van de verdachte aangetroffen. Hierbij is van belang dat de verdachte in Zwolle woont en zijn DNA is aangetroffen op drie verschillende voorwerpen die direct na de ontvoering op straat in Rotterdam zijn achtergebleven. Voor deze zeer belastende omstandigheden heeft de verdachte geen aannemelijke en ontzenuwende verklaring afgelegd. Evenmin heeft de verdachte verklaard over waar hij tijdens de ontvoering op 25 januari 2025 was. Op basis van het onderzoek ter zitting is er geen enkele aanwijzing voor een ander scenario dan dat het de verdachte is geweest die deze voorwerpen heeft gebruikt en op de plaats van het delict heeft achtergelaten.
Uit onderzoek is verder gebleken dat de op straat aangetroffen mobiele telefoon een zogenoemde crypto telefoon is. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit veelvuldig gebruik wordt gemaakt van crypto telefoons, omdat communicatie via versleutelde chatberichten verloopt. Opvallend en belastend is dat de toegangscode van deze aangetroffen crypto telefoon ‘Benjamin’ is, de tweede voornaam van de verdachte, en dat de andere voorwerpen met daarop het DNA van de verdachte zijn aangetroffen op dezelfde plek en op hetzelfde tijdstip als de crypto telefoon. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat in de periode van 9 januari 2024 tot 25 januari 2024 zowel de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachte als de crypto telefoon gebruik hebben gemaakt van dezelfde zendmasten in Zwolle. Deze zendmasten zijn gelegen in de buurt van de woning van de verdachte en de woning van zijn vriendin of in elk geval de moeder van zijn kinderen. De crypto telefoon is op de plaats van het delict achtergebleven. Op de dag van de ontvoering heeft ook een van de telefoonnummers van de verdachte, te weten het nummer +[telefoonnummer], zendmasten in Rotterdam aangestraald. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen blijkt dat de crypto telefoon in gebruik was bij de verdachte, evenals de beide andere telefoons.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het zogenaamde screenshot dat op de mobiele telefoon is aangetroffen die de verdachte tijdens de aanhouding in zijn bezit had. Dit betrof een overzicht van islamitische gebedstijden in Rotterdam rondom de periode van de ontvoering, terwijl de verdachte in Zwolle woont en de gebedstijden per stad verschillen. Ook dit is belastend, omdat de aangever is ontvoerd direct na het avondgebed in de moskee, welk gebed hij dagelijks bijwoonde.
De verdediging heeft tegen elke belastende omstandigheid afzonderlijk verweer gevoerd. Alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zoals vervat in de bewijsmiddelen, mede in onderling verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank echter tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die samen met anderen de aangever op 25 januari 2024 heeft ontvoerd en enige tijd van zijn vrijheid beroofd heeft (gehouden). Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat er tussen de verdachte en de andere daders sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het gezamenlijk uitvoeren van de ontvoering van de aangever. Nu de verdachte een van de ontvoerders op 25 januari 2024 is geweest, heeft hij ook een bijdrage van voldoende gewicht geleverd.
Conclusie
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen en wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 januari 2024 te Rotterdam en/of in één of meer andere gemeente(n) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, , opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]-1953) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/ beroofd gehouden, door:
- onverhoeds die [slachtoffer] vast te grijpen/te houden op straat en
- die [slachtoffer] te trekken/te duwen richting een nabij stilstaande bestelauto
(merk Ford) en daarbij (meermalen) die [slachtoffer] te slaan en
- die [slachtoffer] in voornoemde bestelauto te trekken/te duwen en
- in voornoemde bestelauto de handen van die [slachtoffer] vast te binden en een
(hand)doek te bevestigen met tape/plakband op de mond van die [slachtoffer] en die
[slachtoffer] te blinddoeken en
- ( onder dwang) die [slachtoffer] te vervoeren naar een tot op heden onbekende
verblijfplaats waar die [slachtoffer] gedurende een periode geboeid en geblinddoekt werd
vastgehouden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

10.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
10.2
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan opzettelijke vrijheidsberoving van een onschuldige, kwetsbare 71-jarige man. De aangever is vlak voor de deur van zijn woning een bestelbus in geduwd en getrokken. De aangever is gedurende zeventien dagen beroofd gehouden onder erbarmelijke omstandigheden, waarin hij ook is vastgebonden en geblinddoekt geweest. De aangever heeft tijdens de ontvoering doodsangsten uitgestaan, weinig eten en drinken gekregen, en elk moment gedacht dat hij het niet zou overleven. Uiteindelijk is de aangever in zorgwekkende toestand vrijgelaten.
Door zijn handelen heeft de verdachte een grove en ernstige inbreuk gemaakt op persoonlijke en lichamelijke integriteit van de aangever. Het hoeft geen betoog dat hetgeen zich op 25 januari tot zijn vrijlating op 10 februari 2024 heeft afgespeeld het leven van de aangever ingrijpend heeft veranderd. Uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij, de toelichting ter zitting en de slachtofferverklaring blijkt dat de aangever dagelijks nog grote gevolgen hiervan ondervindt en de ontvoering een ongelooflijke negatieve impact op de aangever heeft gemaakt. De aangever kampt nog steeds met lichamelijke en psychische klachten. De aangever voelt zich nergens meer veilig.
Verder moet het voor de familie van de aangever een zeer beangstigende situatie zijn geweest, ook omdat zij door het ontvangen van foto’s van de geboeide aangever onder druk werden gezet om losgeld te betalen.
Omdat de ontvoering aan het begin van de avond heeft plaatsgevonden, midden in een woonwijk waar veel mensen aanwezig waren, kan het niet anders dan dat dit feit ook bij de omstanders en bewoners gevoelens van grote onveiligheid teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft de ontvoering, waarover in de media is bericht, ook grote onrustgevoelens teweeggebracht in de samenleving.
De verdachte heeft vermoedelijk uit geldzucht al deze gevolgen kennelijk voor lief genomen. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zeventien dagen lang betrokken was bij de vrijheidsberoving en hij al op 30 januari 2024 is aangehouden, heeft de verdachte door zijn handelen als feitelijke ontvoerder op 25 januari 2024 en het zwijgen hierover, hieraan wel een bijdrage geleverd. Een dergelijke ontvoering is een vorm van zware en georganiseerde criminaliteit en hiervoor is de verdachte verantwoordelijk.
10.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
10.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij liep ook in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling na een veroordeling in 2020 voor een gewapende woningoverval. Deze omstandigheden leiden tot een hogere straf.
10.3.2
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 april 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is op jonge leeftijd herhaaldelijk in aanraking gekomen met justitie wat heeft geleid tot een pro-criminele ontwikkeling en houding. Hij is op 20-jarige leeftijd veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf voor een levensdelict. Er is blijkens zijn justitiële documentatie een patroon zichtbaar van geweldsdelicten. Er is sprake van een instabiele situatie op alle leefgebieden. De verdachte heeft geen zelfstandige huisvesting en geen structurele dagbesteding. Tevens is er sprake van schulden. Ook heeft de verdachte geen steunend, gezond sociaal netwerk. De relatie met de moeder van zijn twee kinderen is instabiel te noemen. Daarnaast ontbreekt het de verdachte aan adequate vaardigheden om behandeling aan te gaan en tot gedragsverandering te komen. Hij heeft geen inzicht in zijn gedrag en problematiek. Het risico op herhaling en het risico op letsel worden ingeschat als hoog. Gedurende het lopende reclasseringscontact is daarom vooral ingestoken op het stabiliseren van de praktische leefgebieden, zoals huisvesting, werk en financiën. Dit heeft echter niet tot resultaat gehad dat de verdachte niet meer in beeld kwam bij politie en justitie. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De verdachte ontkent onderhavig feit wat maakt dat er geen behandeling kan worden ingezet om inzicht te krijgen in zijn (delict)gedrag en er geen interventies ingezet kunnen worden om risico’s te beperken.
10.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf voor aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In dat licht bezien vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie te hoog, zoals ook de raadsvrouw bepleit.
De rechtbank beseft dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur grote gevolgen zal hebben voor de verdachte, zijn vriendin en zijn twee jonge kinderen. Gelet op de aard en ernst van het bewezen feit acht de rechtbank dit desondanks een passende straf. Bovendien heeft de verdachte dit aan zijn eigen handelen te wijten, waarvoor hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

11.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Vordering [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.162,89 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade.
11.1
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij dient integraal te worden toegewezen inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
11.2
Standpunt verdediging
De vordering dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is de vordering te ingewikkeld om te worden behandeld en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard. Meer subsidiair is aangevoerd dat de post verhuiskosten ter hoogte van € 8.813,18 dient te worden afgewezen, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. In dit verband wordt opgemerkt dat een eerdere beschieting van de woning kennelijk geen reden tot verhuizing was.
11.3
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade – bestaande uit vergoeding van zorgkosten met betrekking tot ambulancevervoer – voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering ter hoogte van € 349,71 voor toewijzing vatbaar.
Tevens is door de benadeelde partij een vergoeding gevorderd van kosten die hij heeft gemaakt in verband met de verhuizing ter hoogte van € 8.813,18. Het gaat om de aanschaf van nieuwe meubels en materiaal voor de inrichting van zijn nieuwe woning, omdat de nieuwe woning veel kleiner is waardoor de oude meubels niet meeverhuisd konden worden. De benadeelde partij kon middels een urgentieverklaring spoedig met zijn gezin op een geheim adres worden gehuisvest en hij had derhalve dan ook geen keuzemogelijkheid met betrekking tot een woning.
Vooropgesteld dient te worden dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden zoals vereist in de artikelen 51a en 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rechtstreekse verband in onderhavige zaak tussen de gemaakte verhuiskosten en het bewezenverklaarde feit en de hoogte van die schade niet eenvoudig vast te stellen. Een zoon van de benadeelde partij is in juni 2023 een dag ontvoerd geweest en drie maanden later is de woning van de aangever beschoten. Ook de vermeende achtergrond van het delict is hierbij van belang. Zoals door de verdediging is aangevoerd, kunnen ook deze incidenten die enkele maanden voor het bewezen feit hebben afgespeeld, een rol hebben gespeeld in de afweging om te verhuizen. Bovendien gaat om de nieuwkosten van de inrichting. Beantwoording van de vraag of sprake is van een causaal verband en de hoogte van de kosten daarvan brengt daarom een onevenredige belasting van het strafproces met zich mee. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering ter hoogte van € 8.813,18 niet-ontvankelijk verklaren.
Tevens heeft de benadeelde partij een vergoeding verzocht voor immateriële schade ter hoogte van € 30.000,-. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij zowel fysieke als psychische schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van dit feit. Door de handelingen heeft de benadeelde partij letsel opgelopen aan zijn polsen waaraan hij een ontsierend litteken heeft overgehouden. Ook heeft de benadeelde partij nog last van depressieve gevoelens, slaapproblemen, herbelevingen en een constant gevoel van angst. Er is een posttraumatische stressstoornis bij de benadeelde partij vastgesteld waarvoor een EMDR-behandeling is geïndiceerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op vergelijkbare zaken en zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW en op basis van de huidige onderbouwing naar maatstaven van billijkheid schatten op € 8.000,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte en de grote gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 januari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot dit moment begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
11.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.349,71 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade.
11.5
Standpunt officier van justitie
De vordering kan op grond van artikel 6:106 BW een aantasting in persoon op andere wijze worden toegewezen. Tevens kan de vordering hoofdelijk worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
11.6
Standpunt verdediging
De vordering dient primair niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. De benadeelde partij heeft het gebeurde niet zelf waargenomen, omdat zij niet aanwezig was bij de ontvoering. Bij het weerzien van haar vader was het waarneembare fysieke letsel van beperkte aard. Dit valt niet onder een confrontatie die een hevige emotionele schok teweeg kan hebben gebracht. Verder wordt in de overgelegde medische stukken gerefereerd aan een ontvoering van haar broertje waar de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Meer subsidiair is de vordering te ingewikkeld om te worden behandeld en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
11.7
Beoordeling
Op grond van het dossier en de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij niet aanwezig was ten tijde van de ontvoering, maar is het gelet op de aard en ernst van het bewezen feit, de ontvoering van haar vader en de vrees voor haar eigen veiligheid en die van haar overige familieleden, voorstelbaar is dat zij psychische klachten ondervindt. Uit de stukken blijkt dat benadeelde partij al sinds juni 2023 een ziektewet-uitkering ontvangt en sindsdien ook lijdt aan slaapklachten na trauma. Gelet op die bestaande klachten van de benadeelde partij naar aanleiding van de ontvoering van haar broer in juni 2023 en de beschieting van het ouderlijk huis drie maanden later, is echter naar het oordeel van de rechtbank moeilijk vast te stellen in hoeverre deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen feit en hoe hoog deze schade is. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Zo’n nadere behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting vormen voor het strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de schade. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
11.8
Conclusie
In deze procedure wordt over de door [benadeelde partij 2] gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

12.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

12.1
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juli 2020 is de verdachte veroordeeld voor zover van belang - voor een gewapende woningoverval in vereniging tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 6 september 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
12.2
Standpunt verdediging
Namens de verdediging is aangevoerd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling dient te worden afgewezen.
12.3
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Het gaat ook om een vergelijkbaar ernstig geweldsdelict. De reclassering heeft eveneens geadviseerd om de voorwaardelijke invrijheidstelling volledig te herroepen. Het is volgens de reclassering niet mogelijk gebleken om risico’s te beperken.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, te weten 812 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

14.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

15.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan, verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]te betalen een bedrag van
€ 8.349,71 (zegge: achtduizend driehonderdnegenenveertig euro en eenenzeventig cent), bestaande uit € 349,71 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 1]te betalen € 8.349,71 (hoofdsom zegge: achtduizend driehonderdnegenenveertig euro en eenenzeventig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.349,71 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 76 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde [benadeelde partij 2] partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd,
groot 812 dagen,alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en D. Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 november 2024.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 januari 2024 te Rotterdam en/of in één of meer andere gemeente(n) in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]-1953) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- onverhoeds die [slachtoffer] vast te grijpen/te houden op straat en/of
- die [slachtoffer] te trekken/te duwen richting een nabij stilstaande bestelauto
(merk/type Ford Transit) en/of daarbij (meermalen) die [slachtoffer] te slaan en/of
- die [slachtoffer] in voornoemde bestelauto te trekken/te duwen en/of
- in voornoemde bestelauto de handen van die [slachtoffer] vast te binden en/of een
(hand)doek te bevestigen met tape/plakband op de mond van die [slachtoffer] en/of die
[slachtoffer] te blinddoeken en/of
- ( onder dwang) die [slachtoffer] te vervoeren naar een tot op heden onbekende
verblijfplaats waar die [slachtoffer] gedurende een lange periode (ongeveer 4 tot 5
dagen) geboeid en/of geblinddoekt en/of zonder eten en/of drinken werd
vastgehouden;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)