ECLI:NL:RBROT:2024:13013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
10-750018-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandelingen invoer cocaïne en bewezenverklaring eenvoudig witwassen van in totaal ruim € 30.000,-

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne en van eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 30.360,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen, omdat de aanwezigheid van cocaïne niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte handelingen had verricht met het opzet om de invoer van cocaïne te bevorderen. De verdachte had weliswaar contact gehad met een medeverdachte en er waren aanwijzingen dat zij zich bezighielden met drugshandel, maar er was geen concrete partij cocaïne aangetroffen.

Wat betreft het tweede feit, het eenvoudig witwassen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte het geldbedrag van € 30.360,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig eigen misdrijf. De rechtbank vond het aannemelijk dat het geld afkomstig was uit criminele activiteiten, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen. De verdachte had geen overtuigende verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan eenvoudig witwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 81 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en verklaarde de in beslag genomen geldbedragen verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-750018-20
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2020, 13 juli 2023,
13 november 2024 en 14 november 2024. Het onderzoek is gesloten op 12 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
  • feit 1: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne (zaaksdossier Aardbei);
  • feit 2: (eenvoudig) (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 30.360,- (zaaksdossier Braam).

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. B.J.G. de Leeuw en T.T.O. Bakker (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (in de zin van eenvoudig witwassen) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal € 30.360,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne (zaaksdossier Aardbei)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk bevorderen van de invoer en het vervoer van cocaïne. Dat het ging om verdovende middelen en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) hier wetenschap van hadden blijkt uit de tapgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte en uit door hun afgelegde verklaringen waarin zij beiden aangeven dat zij het vermoeden hadden dat het om verdovende middelen ging. Voorts blijkt de wetenschap van de verdachte uit het feit dat hij tijdens tapgesprekken aangeeft dat de mensen wel betaald moeten worden, “
want zij zetten wel hun leven op het spel”. Het is een feit van algemene bekendheid dat het betrokken zijn bij drugssmokkel een gevaar kan opleveren voor je eigen leven en dat van anderen. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat de havens met grote regelmaat gebruikt worden om cocaïne Nederland binnen te brengen. Dat de verdovende middelen niet of niet meer aanwezig waren, doet er niet toe, nu de verdachten gezien hun gedragingen en gezien de gesprekken in de veronderstelling verkeerden dat zich verdovende middelen/cocaïne in de container zou(den) bevinden. Hun gedragingen waren er eenduidig op gericht die cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen. Het feit dat de cocaïne inmiddels niet (meer) aanwezig was, maakt voor de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen geen verschil, nu die zelfstandig strafbaar zijn gesteld.
4.1.2.
Beoordeling
Op 12 juni 2020 werd container [containernummer] (hierna: de container) - samen met zes andere containers - vanaf het motorschip [naam schip] gelost op de containerterminal Rotterdam Shortsea Terminal (RST) te Rotterdam. De lading betrof bevroren aardbeien en de container was geladen in Casablanca (Marokko). De rederij van deze lading was CMA CGM en de containers hadden als bestemming het bedrijf Kloosterboer te Vlissingen.
Uit verzonden e-mailberichten door de medeverdachte aan haar collega [naam 1] blijkt dat de medeverdachte in haar functie bij CMA CGM ervoor zorgde dat onder andere deze container werd geblokkeerd voor een zogenaamde claim en vervolgens naar een andere locatie kon worden vervoerd. Ook zorgde zij ervoor dat het bedrijf van de verdachte, [naam bedrijf], de container zou vervoeren. De verdachte had op zijn beurt het vervoersbedrijf Ekin Transport ingeschakeld.
Uit onderzoek naar de route van de container blijkt dat de container op 17 juni 2020 door Ekin Transport naar de Brouwerstraat in Ridderkerk werd gebracht, terwijl twee van de andere containers rechtstreeks werden ingeleverd op het empty container depot van Progeco 1 te Rotterdam. Dezelfde dag werd de container in Ridderkerk afgekoppeld en later op de dag weer opgehaald door Ekin Transport waarna de container ook bij Progeco 1 werd afgeleverd.
Op 18 juni 2020 ontving de politie een melding van de Douane inhoudende dat op het terrein van Progeco 1 de container met een open geslepen bodem was aangetroffen. Daarop onderzochten een verbalisant en een speurhondengeleider met speurhond de container. De verbalisant zag na het openen van de deuren dat een deel van de bodem rechtsachter in de container was opengeslepen en omhoog stond. Ook zag zij vanaf ongeveer een meter in de container twee lasnaden die door naar achteren liepen. De speurhond gaf bij de inspectie geen positieve melding op de aanwezigheid van verdovende middelen. De verbalisant zag onder de vloer vakken die deels gevuld waren met groene platen en geel purschuim dat grotendeels bruin was geworden. Grote vlakken purschuim waren uit de bodem verwijderd. Het was de verbalisant ambtshalve bekend dat de bodems van containers normaal gesproken geheel zijn opgevuld met purschuim. Tevens zag de verbalisant dat de vakken waren afgescheiden door middel van zwarte balken.
Uit tapgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte blijkt dat zij in de ten laste gelegde periode regelmatig communiceerden in versluierd taalgebruik. In die gesprekken werd onder andere gesproken over de modus operandi met betrekking tot het ophalen en vervoeren van de container en uit de gesprekken bleek voorts de teleurstelling die volgde nadat bekend werd dat de container leeg was.
Zo vond er op 17 juni 2020 - rond het tijdstip dat de container was afgekoppeld in Ridderkerk - een gesprek plaats waarin werd gesproken over
“de winkel”die werd opengemaakt,
“de kok”die weg was en dat er
“niets te eten”viel. De verdachte dacht dat het
“bij de opening een jaar geleden aan de Botlek”moet zijn geweest. Dat zag hij aan de kleur van de verf die niet meer geel was, maar bruin, en de kozijnen die zwart waren. Voorts zei de verdachte desgevraagd dat de winkel zelf niet blij was
“want die heeft verantwoording af te leggen”.De medeverdachte vroeg:
“hebben we al die moeite gedaan voor die winkel?”.
In een tapgesprek van 20 juni 2020 dat de verdachte met [naam 1] voerde, zei de verdachte dat
“de mensen”wel betaald moesten worden, want “
ze zetten wel hun leven op het spel”. De verdachte vond 1.000 euro niet genoeg, maar wilde hen zeker
“tien”geven.
Voornoemde feiten en omstandigheden vormen sterke aanwijzingen dat de verdachte en de medeverdachte zich bezig hielden met het voorbereiden dan wel bevorderen van de invoer van contrabanden. Uit het voorgaande kan weliswaar ook volgen dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zich in de container verdovende middelen zouden bevinden, maar voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a van de Opiumwet onder de huidige tenlastelegging moet komen vast te staan dat de verdachte handelingen heeft verricht met het opzet om de invoer - dan wel het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren - van specifiek cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende bewijs. Er is in de onderhavige zaak geen partij cocaïne, dan wel residuen of zelfs maar de geur daarvan, aangetroffen en ook uit de inhoud van de gesprekken kan niet (direct dan wel indirect) worden afgeleid dat het daadwerkelijk om cocaïne ging; ook in de gesprekken tussen verdachte en de medeverdachte die in versluierd taalgebruik werden gevoerd is geen aanwijzing te vinden dat er op enig moment (al dan niet versluierd) werd gesproken over cocaïne. Daarbij komt dat de speurhond niet is aangeslagen op de aanwezigheid van cocaïne tijdens de inspectie van de container. De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd onvoldoende steun voor de conclusie dat er op enig moment, laat staan dat dit het geval was in de tenlastegelegde periode, een partij cocaïne in de container heeft gezeten. Nu de aanwezigheid van cocaïne niet kan worden vastgesteld, dient de verdachte om die reden te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Onderzoekswens NFI-onderzoek naar isolatiemateriaal container
De verdediging heeft op de terechtzitting van 13 juli 2023 verzocht om NFI-onderzoek te laten verrichten naar het isolatiemateriaal van de container. De rechtbank heeft daarop destijds beslist dat de verdediging op dat moment geen belang had bij dat onderzoek en dat pas indien tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zou worden vastgesteld dat de container cocaïne heeft bevat, de door de verdediging gestelde onderzoeksvraag relevant zou kunnen worden. Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde, behoeft deze onderzoekswens, voor zover deze nog voorligt, geen bespreking meer.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Feit 2: witwassen (zaaksdossier Braam)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft consistent verklaard over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag, te weten uit de verkoop van containers waar zijn bedrijf [naam bedrijf] op was gericht. De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat hij de verkoop van de containers op dat moment nog niet bij de belastingdienst had opgegeven. Het geldbedrag lag er ongeveer sinds augustus 2019. Dat het geld afkomstig is uit de handel in verdovende middelen, is niet gebleken. Geld dat uit het niet doen van belastingaangifte is verkregen, kan pas voorwerp van witwassen zijn vanaf het moment dat het doen van belastingaangifte daadwerkelijk is nagelaten. Die mogelijkheid bestond nog op het moment van aanhouding op 14 juli 2020. Nu de mogelijkheid tot het doen van belastingaangifte nog bestond op het moment dat de verdachte nog over het geld kon beschikken, kan niet gesteld worden dat hij dit bedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld uit misdrijf afkomstig was.
4.2.2.
Beoordeling
Tijdens de doorzoeking op 14 juli 2020 van de woning van de verdachte aan [adres 2] werden diverse geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen. In de slaapkamer van de verdachte werd in een voetbaltas in elk van twee verschillende voetbalschoenen een bundel van 200 biljetten van € 50,- aangetroffen. In een derde voetbalschoen werd een bundel van 172 biljetten van € 50,- aangetroffen. Voorts werden in een ladekast in de woonkamer elf biljetten van € 50,- aangetroffen, in de auto van de verdachte acht biljetten van € 100,- en in de portemonnee van de verdachte acht biljetten van € 50,- en een biljet van € 10,-. Dit betrof in totaal een geldbedrag van € 30.360,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Dat vermoeden vloeit onder meer voort uit de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen. Het betroffen bundels die op één uitzondering na enkel bestonden uit briefjes van € 50,-. Daarbij is het overgrote deel, te weten € 28.600,-, aangetroffen op een allerminst gebruikelijke plek in de woning: in voetbalschoenen in een tas op de slaapkamer van de verdachte. Voorts heeft de rechtbank gelet op hetgeen zij hiervoor in 4.1.2. heeft overwogen, de sterke indruk dat de verdachte zich bezighield met criminele activiteiten, zij het dat niet kan worden vastgesteld welk concreet gronddelict dit betreft.
Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geld. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het geldbedrag dat in de ladekast is aangetroffen, van zijn zoon [naam 2] was en dat de in de voetbalschoenen aangetroffen geldbedragen de opbrengsten betroffen van de verkoop van containers en van bijklussen, zoals badkamers zetten. Volgens de verdachte lag het geld er sinds augustus 2019 en betrof het geld dat hij bij elkaar had gespaard sinds de oprichting van zijn bedrijf [naam bedrijf]. Voorts heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat de FIOD dat wel leuk zal vinden, omdat hij over de opbrengst van de verkoop van containers geen belasting heeft betaald. Omdat de verkoop van containers onderhands geschiedde, beschikt hij niet over facturen van deze verkopen
.Pas ter terechtzitting heeft de verdachte aan deze verklaring toegevoegd dat hij van plan was om deze geldbedragen op te geven bij de aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank is van oordeel dat de ter terechtzitting toegevoegde verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden en dat de verdachte er niet in is geslaagd om het witwasvermoeden te ontzenuwen. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van in totaal € 30.360,- onmiddellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig is. De rechtbank is het met de verdediging en de officier van justitie eens dat dit oplevert het eenvoudig witwassen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

2.

hij, op 14 juli 2020,
te Rotterdam,
eenvoorwerp (contant geldbedrag ad in totaal Eur 30.360,00),
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist
dat dat voorwerp,
geheel of gedeeltelijk onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen door een geldbedrag van ruim € 30.000,- voorhanden te hebben dat afkomstig was uit enig eigen misdrijf. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een blanco uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2023.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
In beginsel rechtvaardigt de ernst van het feit oplegging van een taakstraf. Nu de verdachte echter reeds 81 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van een gevangenisstraf van die duur ook overeenkomstig de LOVS-oriëntatiepunten is, zal de rechtbank - conform het verzoek van de raadsman - volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank komt hiermee uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, mede omdat - anders dan waartoe is gerekwireerd - de verdachte zal worden vrijgesproken van (het medeplegen van) voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 14 juli 2020, omdat de verdachte op deze datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna vier jaar en vijf maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Omdat de duur van de op te leggen straf zich niet leent voor matiging, zal worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen staan zes geldbedragen vermeld die in totaal een geldbedrag van € 30.360,- vormen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van beslag, omdat de kennisgeving van inbeslagneming niet is ondertekend.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is gehouden om te beslissen over op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Nu er een lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen is, zal de rechtbank een beslissing nemen over de voorwerpen die daarop staan vermeld.
De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en het bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 81 (éénentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 de geldbedragen ter hoogte van
€ 10.000,-, € 10.000,-, € 8.600,-, € 410,-, € 550,- en € 800,-;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of maar tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2020 tot en
met 14 juli 2020 te Rotterdam en/of te Zwijndrecht en/of te Vlissingen, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), meerdere malen, althans eenmaal
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of
(een) bespreking(en) en/of (een) ontmoeting(en) met zijn/haar/hun mededader(s)
en/of derden met betrekking tot het invoeren en/of uithalen en/of vervoeren van
cocaïne en/of
- gegevens, waaronder pincodes voor het ophalen van binnengekomen containers,
opgezocht in de systemen van rederij CMA/CGM, terwijl hij/zij/hun daartoe niet
bevoegd en/of gerechtigd was/waren en/of dit heeft/hebben gedaan met het doel om
een hoeveelheid cocaïne in te voeren en/of te vervoeren en/of uit te halen en/of
- ( vervolgens) deze pincodes en/of (andere) gegevens verstrekt en/of doorgegeven aan
zijn/haar/hun mededader(s) en/of derden, zodat zijn/haar/hun mededader(s) en/of
derden containers met daarin cocaïne konden ophalen en/of de beschikking kregen of
konden krijgen over containers met daarin cocaïne en/of
- geregeld dat containers met daarin cocaïne apart werden gezet en/of door zijn/haar/hun mededader(s) konden worden opgehaald en/of worden vervoerd naar (een) locatie(s) om de cocaïne uit deze containers te halen;

2.

hij, op of omstreeks 14 juli 2020,
te Rotterdam, althans in Nederland,
één of meerdere voorwerpen (contant geldbedrag ad in totaal Eur 30.360,00),
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dat voorwerp c.q. die voorwerpen,
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf.